is de benaming voor een schaatsentocht, waarbij op één dag de elf Friese steden (Leeuwarden, Dokkum, Franeker, Harlingen, Bolsward, Workum, Hindelopen, Stavoren, Sloten. Ijlst en Sneek) moeten worden bezocht.
In welk jaar in een ver verleden een schaatsenrijder deze tocht voor de eerste maal heeft volbracht, is niet bekend. Aangenomen mag worden dat de tocht reeds in de 17de eeuw werd ondernomen. De eerste Elfstedenrijders die met namen bekend zijn gebleven, zijn de gebroeders Atze en Eelke Jans Jager te Oldeboorn, die in de winter van 1848 de tocht in omstreeks 14½ uur volbrachten. Ook is bekend gebleven, dat in 1862 de in Leeuwarden wonende Hagenaar W. Troost de elf Friese steden bezocht in de tijd van ongeveer 15½ uur. Nadien raakte de tocht weer in vergetelheid tot de befaamde ijswinter van 1890 op 1891, toen talrijke rijders en rijdsters de tocht ondernamen. Onder hen bevond zich Nederlands grootste sportpionier, de heer W. J. H. Mulier, die toen een tijd maakte van 12 uur en 55 minuten (20 Dec. 1890). Achttien jaar later besloot de heer Mulier, destijds secretaris van de Ned. Bond voor Lichamelijke Opvoeding, een poging te doen de Friese Elfstedentocht tot gemeengoed voor het Nederlandse volk te maken. Zijn streven had tot resultaat, dat de Friesche Ijsbond besloot de tocht officieel uit te schrijven. Van de 22 rijders die op 24 Jan. 1909 uit Leeuwarden vertrokken, volbrachten 9 de tocht. De snelste was de student in de theologie M. Hoekstra Azn uit Warga, die ondanks het dooiweer een tijd maakte van 13 uur en 50 min.Op initiatief van wijlen mr M. E. Hepkema werd kort nadien de Friese Elfstedenvereniging opgericht, welke met steeds groeiend succes de volgende Elfstedentochten heeft georganiseerd. Onder haar beleid is de Elfstedentocht uitgegroeid tot een sportgebeurtenis die haar weerga in de wereld niet heeft. Duizenden deelnemers en deelneemsters melden zich telkens als de datum voor een nieuwe tocht is vastgesteld. In 1942 bereikte men zelfs het record-aantal van 4857 deelnemers. Het grootste deel daarvan neemt steeds deel aan de tocht met geen ander doel dan de tocht te volbrengen vóór het sluiten van de laatste controle, een kleiner deel dingt mee in de wedstrijd met de bedoeling de afstand van ongeveer 200 km in de kortst mogelijke tijd af te leggen. Dat record staat eveneens sedert 1942 op naam van de Fries Sietze de Groot uit Weidum met een tijd van 8 uur en 44 min. Hoewel steeds alle elf de Friese steden moeten worden bezocht, wordt de tocht niet altijd in dezelfde richting afgelegd. Soms gaat het „om de Noord” met Dokkum als eerste controlepost en soms „om de Zuid” met Sneek als eerste pleisterplaats. Dit houdt verband met de toestand van het ijs. Dat de betrouwbaarheid daarvan dikwijls veel te wensen overlaat, mag blijken uit het feit, dat sedert 1909 slechts acht Elfstedentochten konden worden gehouden.
Winnaars werden:
1912 C. J. J. de Koning in 11 uur en 40 min. (weersgesteldheid: dooiend).
1917 C. J. J. de Koning in 9 uur en 53 min. (weersgesteldheid: lichte vorst, weinig wind).
1929 Karst Leemberg in 11 uur en 9 min. (weersgesteldheid: zware vorst en harde N.O. wind).
1933 A. de Vries en S. Castelein in 9 uur en 5 min. (weersgesteldheid: lichte vorst, windstil).
1940 A. Adema, D. van der Duim, C. Jongert, P. Keyzer en Sj. Westra, allen in 11 uur en 30 min. (weersgesteldheid: felle kou en stormachtige N.O. wind).
1941 A. Adema in 9 uur en 19 min. (weersgesteldheid: lichte vorst, weinig wind).
1942 S. de Groot in 8 uur en 44 min. (weersgesteldheid: matige vorst, lichte wind).
1947 J. W. van Hoorn in 10 uur en 52 min. (weersgesteldheid: felle koude en harde oostelijke wind). Als eerste overschreed J. Bosma de eindstreep, doch deze moest met een aantal andere wedstrijdrijders worden gediskwalificeerd wegens „opleggen”.
H. J. LOOMAN