Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

ELECTRICITEITSVOORZIENING EN STAATSBEMOEIING

betekenis & definitie

(o.a. bewerkt aan de hand van het gedenkboek van de V.D.E.N. 1926).

De eerste poging tot oprichting van een electrische centrale vond plaats in 1884, toen de N.V. „Electriciteitsmaatschappij Systeem de Khotinsky” te Rotterdam tot verlichting van enige panden aan de Wijnhaven een geïsoleerde koperkabel legde, om daarlangs de electriciteit van de op een schuit geplaatste accumulatoren naar de huizen van dat blok over te brengen. Overdag werd de schuit naar een door stoom gedreven en bij het water geplaatste dynamo geboomd, waar dan de accumulatorenbatterij geladen werd. In 1892 werd deze maatschappij weer opgeheven. In 1886 volgde een electrische centrale te Kinderdijk, beheerd door de naamloze vennootschap „Electrische Verlichting Kinderdijk”.

Nadien volgden meer centrales: Nijmegen in 1886, ’s-Gravenhage in 1889. Deze electriciteitsbedrijven, en die welke daarna in tal van kleinere plaatsen werden gesticht, hadden hun ontstaan te danken aan particulier initiatief, doch het was in het begin van deze eeuw, dat de gemeentebesturen de zorg van de electriciteitsvoorziening tot zich begonnen te trekken. Was Rotterdam in 1895 voorgegaan, Groningen en Haarlem volgden in 1902. Amsterdam in 1904; Utrecht in 1905; ’s-Gravenhage in 1906; Arnhem en Leiden in 1907; Nijmegen in 1908; Delft, Dordrecht en Gouda in 1910; Tilburg in 1911 en Leeuwarden in 1912.

Bij het toenemen van het debiet van electrische energie voor verlichting ging men aan het eind van de vorige eeuw inzien, dat het de moeite waard was om door geschikte tarieven te bevorderen, dat ook meer electrische energie in de industrie zou worden verbruikt, omdat dan door verlenging van de duur van grote belasting van de ketels en machines in de centrale, en door de grotere totale afzet van electriciteit een zeer veel betere rentabiliteit van het electriciteitsbedrijf kon worden verkregen. Heden ten dage kan men dan ook zonder meer zeggen, dat niet alleen de handwerksman en de kleine industrie, maar ook de grote industrie voordeliger de beweegkracht uit het electriciteitsnet kan betrekken dan deze zelf opwekken, een hoogst enkele uitzondering (nl. wanneer eigen afvalenergie kan worden gebruikt) daargelaten.

Niet alleen in de industrie heeft de electrische beweegkracht burgerrecht verkregen; ook voor het drijven van havenkranen, het bewegen van bruggen en sluizen zou men thans de electriciteit niet gaarne meer ontberen. In de huishouding heeft zij eveneens een ruime toepassing gevonden bij het aandrijven van stofzuigers, vloerwrijvers, ventilatoren, haardrogers, koffiemolens, klokken.

Bij de snelle toeneming van het debiet van de

electriciteitsbedrijven was het niet te verwonderen, dat de omliggende gemeenten van een stad, waarin zich een electrische centrale bevond, zich eveneens lieten aansluiten. Ook districtscentrales strekten haar werkingssfeer steeds verder uit. Het intercommunale karakter, dat de electriciteitsvoorziening hiermede in het eerste decennium dezer eeuw aannam, leidde vervolgens tot inmenging van de provinciale overheid, d.w.z. tot de stichting van provinciale bedrijven.

Het vraagstuk van de electriciteitsvoorziening van NEDERLAND, hoewel dit sinds het begin van deze eeuw reeds de volle belangstelling van de regering had, is pas in het jaar 1938 voorlopig tot oplossing gekomen. In 1904 werd reeds een staatscommissie benoemd, ter bestudering van de electrische vraagstukken. In hoofdzaak ontwierp deze commissie een electriciteitswet en bijbehorende maatregel van bestuur, alsmede een voorstel omtrent de vaststelling van de benamingen van en voorschriften voor de electrische maateenheden en meetwerktuigen. Een tweede staatscommissie, van 1911, had tot taak om van advies te dienen omtrent de vraag, welke maatregelen genomen konden worden om te bevorderen, dat in de behoefte aan electrische kracht op zo doeltreffend en zo economisch mogelijke wijze kon worden voorzien. Kort voor de benoeming van deze commissie hadden de gewestelijke besturen van Noordbrabant en Groningen een verordening uitgevaardigd, waarbij de stroomlevering aan derden afhankelijk gesteld werd van de goedkeuring van het provinciaal bestuur. Dit voorbeeld werd door de besturen van de overige provincies nagevolgd, zodat thans in alle gewesten provinciale electriciteitsverordeningen bestaan. In het in 1914 uitgebrachte verslag van de staatscommissie van 1911 werd een regeling van de electriciteitsvoorziening door het rijksgezag bepleit, en werd een ontwerp van concessievoorwaarden voor werken tot het voortbrengen, geleiden, transformeren en leveren van electrische energie ontworpen. Aan de Kennemer Electriciteits Maatschappij en aan de provincies Groningen (ook voor een deel van Drente), Noordbrabant, Friesland en aan de N.V. Electriciteitsfabriek „IJsselcentrale”, voor de stroomvoorziening van de gehele provincie Overijsel, alsmede van een deel van de provincie Drente werden in de jaren 1913 tot 1915 nu op grond van dit ontwerp concessies tot electriciteitslevering verleend. De ontwikkeling van de electrificatie van de provincie Zuidholland is gegaan in de richting van een voorziening uit de gemeentelijke electrische centrales te Rotterdam, ’s-Gravenhage, Leiden, Dordrecht, Delft en Gouda. De rayons, waarbinnen door deze centrales electrische energie wordt geleverd, omvatten thans het gehele vasteland van de provincie Zuidholland, alsmede de Zuidhollandse eilanden.

De gehele provincie wordt door de leveringsgebieden van de genoemde bedrijven bestreken. Aan de provincie Limburg is bij Kon. Besl. van 4 Oct. 1915 een rijksconcessie verleend; de Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen, die Limburg sinds 1909 van electriciteit voorzag, is in 1932 overgegaan in de N.V. Provinciale Limburgsche Electriciteits-Maatschappij. Voor Zeeland werd in 1917 besloten, de electriciteitsvoorziening zonder het aanvragen van een rijksconcessie vanwege de provincie ter hand te nemen, voor welk doel de N.V. Provinciale Zeeuwsche Electriciteits-Maatschappij werd opgericht. Nadat een poging om een electriciteitswet tot stand te brengen in 1921 was mislukt en het rapport van een nieuwe Staatscommissie (Van Lynden van Sandenburg), in 1925 uitgebracht, aanvankelijk evenmin succes had, is in 1938 toch tenslotte een electriciteitswet tot stand gekomen met als gevolg de oprichting van een electriciteitsraad, een directoraat voor de electriciteitsvoorziening — in 1945 gewijzigd in directoraat-generaal voor de energievoorziening, omdat ook de gaslevering op grote afstand onder zijn bemoeiing ging vallen — en, ten dele ook ab gevolg van deze wet, de oplossing van de sinds tientallen jaren hangende vraag hoe in de provincie Zuidholland de electriciteitsproductie en -dbtributie zou worden gestabiliseerd door de oprichting in 1941 van de „N.V. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland” (EZH), die dat deel van de koppelleidingen, die in deze provincie liggen, beheert, de electrische energie inkoopt, naar de distribuerende bedrijven brengt, de belastingen van de electriciteitsfabrieken in Zuidholland bepaalt, en de geleverde energie verrekent.

Ten slotte is, om zoveel mogelijk eenheid en soepelheid te krijgen bij de contracten en vraagstukken betreffende de levering van electrische energie langs de Nederlandse koppellijnen en vooral ook bij aankoop en verkoop van electriciteit van en aan het buitenland, in Nov. 1948 opgericht de N.V. Samenwerkende Electriciteits Productie Bedrijven (SEP), waarvan behalve de provincies met eigen electriciteitsbedrijf ook de gemeente Amsterdam, de N.V. IJsselcentrale te Zwolle, het Twentsch Centraal Station voor Electrische Stroomlevering N.V., en de reeds genoemde EZH aandeelhouders zijn, terwijl de directeur-generaal van de Energievoorziening president-commbsaris van deze N.V. SEP is.

Ten gevolge van de grote toeneming van het electriciteitsverbruik komen de vraagstukken voor koppeling van centrales sterk naar voren. In Amerika heeft koppeling van centrales het mogelijk gemaakt de grootte van de eenheden tot 100 000 of 150 000 kW op te voeren. Deze grotere eenheden hebben een mindere uitgave per geïnstalleerde kW mogelijk gemaakt en ook een trapsgewijze vergroting van eerst de ene, dan een andere centrale op kosten van alle op het net aangesloten maatschappijen. Voor de grondbelasting kan men de meest economische machine en in sommige gevallen ook waterkrachten bezigen. Vooral de laatste tijd vindt in Nederland de koppeling van de bedrijven meer ingang, mede door de uitbreiding en invloed der provinciale bedrijven. De grootste moeilijkheden zijn hier echter niet de technische, doch de administratief-commerciële problemen, die de koppeling meebrengt. Daarbij spelen, behalve de werkelijk aanwezige juridische en economische moeilijkheden, ook gevoelens en gevoeligheden omtrent het baas-in-eigen-huis-zijn, het ontzien der autonomie enz., een grote rol. De grote voordelen van de koppeling der electrische netten heeft er echter toe geleid, dat over al deze bezwaren is heengestapt, evenals men dit in het buitenland allerwege heeft zien geschieden.

Om van de vele vraagstukken, die de laatste jaren om een oplossing vroegen, er een enkel te noemen, zij gewezen op de schakelaars, waarvoor een zodanige constructie moest worden gevonden, dat bij kortsluiting optredende enorme stroomsterkten bedrijfszeker konden worden uitgeschakeld. Het spreekt welhaast vanzelf, dat ook bij deze toestellen een geleidelijke ontwikkeling plaats vond. Werden in het begin van deze eeuw schakelaars geconstrueerd, geschikt voor het uitschakelen van enkele honderden ampères, thans zijn er olieschakelaars, die een stroom van meer dan 100 000 A veilig kunnen onderbreken. In den beginne baarden de doorvoeringen van die schakelaars aan de porseleinfabrikanten grote zorg, doch dit bezwaar b overwonnen, ja in de laatste jaren heeft de hoogspanningstechniek zodanige vorderingen gemaakt, dat het zelfs mogelijk is geworden gehele schakebtations in de open lucht te bouwen, blootgesteld aan alle weersinvloeden. Ook de fabricage van hoogspanningskabeb en bijbehorende onderdelen heeft in de loop der jaren vorderingen gemaakt, zodat nu de vervaardiging van bedrijfszekere draaistroomkabels voor spanningen tot 50 000 V als drie-phasenkabels mogelijk is geworden. In 1923 werden door het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noordholland reeds twee 50 000 V’s draaistroomkabeb tussen de centrale Amsterdam „Oost” en een schakelstation te Diemen in bedrijf gesteld. Wat betreft de fabricage van hoogspanningskabels werd in 1908 voor de eerste maal aangevangen met de fabricage van de 20 000 V’s kabel. In 1912 volgde de 30 000 V’s kabel, in 1922 de 50 000 en in 1927 de 130 000 V’s één-phasekabel (z electriciteitsoverbrenging).

Wat het koppelnet betreft, zo geeft fig. 1 de 150en 100 kV-lijnen aan, die zijn ontworpen; hiervan b de verbinding Staatsmijn Maurits-Leiden gereed en in bedrijf (1949), terwijl spoedig de aansluiting met Velsen te wachten b. Ook b de verbinding Leeuwarden-Groningen reeds jaren geleden tot stand gebracht. Na Wereldoorlog II, toen de electriciteitsfabriek Geertruidenberg vrijwel geheel verwoest was, heeft men de koppeling met kracht verder doorgezet; de koppeling Limburg-Brabant, d.w.z. Staatsmijn Maurits-Geertruidenberg,was reeds in de oorlog, nl. eind Febr. 1943, in bedrijf gekomen. Eind 1948 is ook de verbinding te Lutterade tot stand gebracht met het 220 kV-net, dat Nederland met België en Duitsland verbindt.

Hoe intensief de ontwikkeling van de electriciteitsvoorziening was, volgt uit het bericht der staatscommissie Van Lynden van Sandenburg, dat zegt, dat er van de 1093 gemeenten van het land op 1 Jan. 1923 ca 900, met te zamen 6 millioen inw., geëlectrificeerd waren en van de 1,5 millioen percelen ruim 600 000 op de netten aangesloten waren.

De electriciteitsproductie van de openbare electriciteitsbedrijven steeg van 400 millioen kWh in 1909 tot 1700 millioen in 1929 en 2518 millioen in 1946; per hoofd der bevolking werd toen een verbruik van 386 kWh per jaar bereikt; dat is ongeveer een vijfde van dat in landen met goedkope waterkracht (en dure kolen en olie) (Canada, Scandinavië), maar een veelvoud van wat in 1909 per hoofd werd verbruikt aan electriciteit in Nederland.

De electriciteitsvoortbrenging in BELGIË wordt verzekerd: a. door de eigenlijke verdeelcentrales; b. door de verschillende nijverheden als de kolenmijnen, de metaalnijverheid enz., die de door haar benuttigde energie zelf voortbrengen.

De eigenlijke verdeelcentrales hebben zich na Wereldoorlog I tot enkele belangrijke groepen verenigd, waarvan de voornaamste zijn: a. de Société des Centrales Electriques des Flandres et du Brabant, die de centrales van Langerbrugge en Zeebrugge, deze laatste in samenwerking met de Société d’Ougrée-Marihaye, omvat. Deze centrales zijn verder verbonden met die van de Soc. d’Electricité du Littoral te Oostende. b. De Société Intercommunale Beige d’Electricité, die o.m. de centrales van Zwevegem, Aalst, Mechelen, Bressoux en Verviers exploiteert. Uit deze groep en de Soc. d’Electric. de l’Escaut (centrale van Merksem) ontstond de Soc. Coopérative de Production de l’Escaut, die de centrale van Schelle, met een vermogen van 500 000 kW, oprichtte. c. De talrijke centrales in de omgeving van Brussel werden samengetrokken in de Union Intercommunale des Centrales Electriques du Brabant („Interbrabant”), die bijna het ganse gebied van Brussel en het Z.W. der provincie Brabant van electriciteit voorziet.

De voortgebrachte energie der centrales opgericht door de kolenmijnen, de metaalnijverheid e.d., wordt hoofdzakelijk in de eigen inrichtingen aangewend; het teveel wordt echter aan de andere nijverheidsinstellingen geleverd. Deze centrales, die vnl. voorkomen in de nijverheidsgebieden van Luik en Henegouwen, hebben zich tot de Union des Centrales Electriques de Liège, Namur, Luxembourg („Linalux”) verenigd. In Henegouwen bestaan verder nog drie verenigingen, die tot de Union des Centrales Electriques du Hainaut behoren. Ten slotte zij nog vermeld de Soc. d’Electricité de la Région de Malmédy („Serma”) met de waterkrachtcentrales van Sougné-Remouchamps en Robertville.

Behalve de koninklijke besluiten, die, op grond van een wet van 1919, de verhoging van de tarieven van de electrische energie regelen, is vooral de wet van 10 Mrt 1925, betreffende de verdeling der electrische energie, van betekenis voor de verdere ontwikkeling der electriciteitsnijverheid in België. Er werd daarbij uitgegaan van de noodzakelijkheid, de electriciteitsvoortbrenging te concentreren, ten einde de kostende prijs te verlagen, door de uitbreiding van de rechten der vergunninghouders op staats-, provincie- en gemeenteleidingen. Vóór hét in werking treden van deze bepaling werd het monopolie van de concessie beperkt tot de gemeenteleidingen, die tot deze concessie behoorden, zodat mededingende zelfvoortbrengers leidingen aanlegden langs staats- en provinciewegen en op die wijze verbruikers trachtten aan te sluiten. Daar aan de andere kant de mededinging om de stroomlevering aan de grootnijverheid een verlaging van de prijs der electrische energie medebrengt, werd het vermogen der verbruikers, die zich aan de leidingen der vergunninghouders kunnen aansluiten, bepaald op ten hoogste 1000 kW, terwijl boven deze grens de mededinging zich mag laten gelden. De ondervinding heeft geleerd, dat deze schikking inderdaad de prijs voor grote energieleveringen verlaagd heeft. Enkele provinciale besturen (Limburg, Antwerpen, Oostvlaanderen), ten gevolge van de onzekere toestand der electriciteitsnijverheid na W.O. I, hebben de electrificatie van hun gebied zelf ter hand genomen.

Nadat in 1919 reeds te Luik enige electriciteitsfabrieken werden gekoppeld, kwam daar later een samenwerking van vele dergelijke fabrieken, voor een groot deel verbonden met hoogovenbedrijven en kolenmijnen, tot stand, de zgn. „Linalux”. In 1937 werd de electriciteitsvoorziening van regionaal nationaal, toen de Maatschappij voor de Coördinatie van Productie en Transport der Electrische Energie (C.P.T.E.) werd opgericht. Hierdoor kunnen nu in het land de meest economisch werkende machines enz. worden gebruikt; door de koppeling wordt dus het gehele productie-apparaat economischer indien men althans — wat tegenwoordig in België dan ook gebeurt — door een centraal commando- en verdeelsysteem (loaddispatching) de regeling van het aantal meewerkende machines geheel in handen heeft.

De Benelux-gedachte is op dit gebied al vrij ver uitgewerkt: met Luxemburg bestaat de koppeling sinds 1931 en met Nederland werd die in 1948 tot stand gebracht.

PROF. IR E. J. F. THIERENS

Lit.: De ontwikkeling onzer Electriciteitsvoorziening 1880-1938, (Gedenkboek bij het 25-jarig bestaan van de V.D.E.N.) (Amsterdam 1938); De Electriciteitsvoorziening in Nederland, Gedenkboek der Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland (1928); G. Feldmann, De ontwikkeling der electrotechniek in de laatste 25 jaren; M. Lassalle, Die Lage der Elektrizität erzeugenden und verteilenden Industrie in Belgien (Elektrotechnische Zeitschr. 30 Jan. 1930); P. Gelis, Die Lage der Elektrizitätswirtschaft in Belgien (ib. 14 Sept. 1933); Bulletin trimestriel des Exploitation électriques en Belgique; Maandblad Benelux 1948, nr 4; E. Houbart, Het baanbrekende Werk der Union des Centrales électriques de Liège - Namur - Luxembourg.

< >