(Spaans: El Dorado, de vergulde (man)) is sinds het begin van de 16de eeuw de naam van het Goudland, dat in de binnenlanden van Zuid-Amerika gelegen zou zijn; daaruit ontwikkelde zich de betekenis van „land van belofte”. Een luitenant van Pizarro zou het eerst de naam (El) Dorado aan Peru hebben gegeven.
De sage dankt haar ontstaan aan verhalen over een offerplechtigheid, die vóór de komst der Spanjaarden in Colombia werd gehouden en waarbij het stamhoofd, met goudpoeder bestrooid (vandaar el dorado), in het meer Guatavita offers bracht aan de god van dit meer en zich daarna, in het water afgedaald, van het goud reinigde. Op grond van deze sage zijn vele expedities uitgerust om dit Eldorado te vinden.
In zijn inleiding tot Robert Hermann Schomburck’s Reisen in Guiana und am Orinoko während der Jahre 1835-1839 (Leipzig 1841) schrijft Alexander von Humboldt, dat de Indianen, om de zoekers naar Eldorado kwijt te raken, hun voorspiegelden, dat dit niet ver meer verwijderd was en zo trokken die steeds westwaarts. Want in Colombia en westelijk Venezuela werd eerst naar Eldorado gezocht; eerst later in de Guyana’s. Op de oude kaarten is het ook Colombia, dat als „Castillo del Oro” wordt aangeduid. De eerste berichten over een goudland dateren van 1535 en dit zou volgens de mededelingen van Don Luis Daze in het gebergte van Nieuw-Granada gelegen zijn. Later wordt Eldorado gezocht in het zuidelijk deel der Guyana’s bij het Parima-meer. Von Humboldt (o.c.) onderscheidt twee Dorado’s. Het eerste zou gelegen hebben tussen de Caqueta en de Guaupe, een zijrivier van de Rio Negro (oostelijke helling van de Andes in het tegenwoordige Colombia); het tweede, waarvan het bestaan sedert het einde van de 16de eeuw werd aangenomen, noemt hij het Dorado van Parima of van Raleigh. De hoofdstad „met gouden daken” heette Manoa of ook El Dorado. Het Parima-meer werd getekend en door kaartmakers van elkaar overgenomen naar de gegevens van Raleigh en Keymis. Later verdwijnt het meer van de kaarten of het wordt tot het kleine meertje Amucu teruggebracht en ook Manoa komt niet meer voor.
Tot in de tweede helft van de 18de eeuw is naar Eldorado gezocht, het vroegst door Hohermuth in 1535_1539 en Philipp von Hutten in 1541-1546, voorts door Spanjaarden, Engelsen, Nederlanders en Fransen. Van de Engelse expedities zijn bekend die van Robert Dudley (zoon van de uit de Nederlandse geschiedenis bekende Leicester), Raleigh en Keymis, resp. in 1593, 1594 en 1596. Gabeliau en andere Nederlanders bezochten Guyana in 1597 en 1598. In 1744 zon de Westindische Compagnie aan de Commandeur van Essequibo opdracht een expeditie naar het Parima-meer en Manoa te zenden. In 1718 reisde de Surinamer C. Jacobs naar het Parima-meer en ook de Gouverneur van Suriname van Aerssen van Sommelsdyck zond in 1720 een expeditie de Corantijn-rivier op om naar Eldorado te zoeken. Voltaire laat in zijn roman Candide de hoofdpersoon en zijn knecht Eldorado bezoeken, waarna zij in Suriname terecht komen.
DR P. J. MEERTENS
R. D. SIMONS
Lit.: Over Eldorado en de tochten daarheen bestaat een uitge-breide lit. Zie o.a. het artikel „Suriname ontdekt” door G. H. de Goeie (Tijdschr. Ned. Aardr. Gen. 2de serie dl LI 1934 blz. 51). Voorts: F. A. Junker v. Langegg, Gesch. der Entdeckungs- reisen n. d. Goldlande El Dorado im 16. u. 17. Jhrh. (Leipzig 1888); Restrepo Tirado, Los Chibchas (Bogota 1895); H. F. A. Bandelier, The gilded man, El Dorado (N.Y. 1896).