is de naam van een kleine hoofdzakelijk tropische plantenfamilie, die verwant is met de Tiliaceeën*, maar zich er van onderscheidt door het gemis van slijmcellen en door helmknoppen met poriën. Het voornaamste geslacht, Elaeocarpus L., telt 60 soorten op Madagaskar en in het Indomaleise gebied, bomen met verspreide, enkelvoudige, gaafrandige of gezaagde bladeren en okselstandige trossen van gewoonlijk twee-slachtige bloemen met vijf kelkbladen, vijf wigvormige, aan de rand in 3-5 smalle slippen verdeelde bloembladen, veel meeldraden en een bovenstandig, 2-5-hokkig vruchtbeginsel met een ongedeelde stijl en meest veel zaadknoppen in elk hokje, wordend tot een steenvrucht met een in hokjes verdeelde, 1 -5-zadige steen, die gewoonlijk zeer hard en hobbelig is en soms een neiging tot openspringen toont.
Van de soorten noemen wij:
E. ganitrus Roxb., een tot 30 m hoge boom, op Java onder de naam Genitri bekend, met prachtig donkerblauwe, kogelvormige, tot 2½ cm in doorsnee metende vruchten, die gaarne door de kalong worden gegeten en waarvan de steenkernen worden gebruikt voor het vervaardigen van halsketens, armbanden enz.;
E. malabaricus L., een grote boom uit Malabar met lancetvormige getande bladeren en op olijven gelijkende vruchten, die rauw en ook ingemaakt met azijn en suiker worden genuttigd ter bevordering van de spijsvertering; en
E. cyaneus Sims., een soort uit Nieuw-Zuid-Wales met hangende trossen witte bloemen en blauwe vruchten ter grootte van kersen. Andere geslachten zijn Sloanea L., met 50 soorten in de tropen, en Aristotelia L’Hérit., met 7 soorten op het zuidelijk halfrond. Van A. Macqui L’Hérit., uit Chili, worden de vruchten gegeten.
PROF. DR TH. J. STOMPS
