(Ephod, Hebreeuws: overkleed, overtreksel?) was een der cultische voorwerpen (kledingstukken), die door de oude Israëlieten uit de erediensten der omwonende volken waren overgenomen: het priesterlijke gewaad. Bij de omwonende volken was de Efod waarschijnlijk de afbeelding van het hemelse kleed der Godheid zelf (d.w.z. van het firmament) en de Terafim (een cultisch masker) een afbeelding van het gelaat der Godheid.
Daarom werden de Terafim in de legitieme Israëlietische eredienst afgekeurd: men mag Gods gelaat niet nabootsen. Het gewaad echter werd overgenomen en als hogepriesterlijk gewaad prachtig bewerkt met goud en edelgesteenten. Het verdient geen aanbeveling de Efod (met Elhorst) in bepaalde gevallen op te vatten ais een godenbeeld en ook niet (met Arnold) in bepaalde gevallen met de Ark te vereenzelvigen. Ook in Richt. 8: 26 v. zal de Efod van ongeveer 29 kg gewicht een prachtige nabootsing van het hemelse kleed geweest zijn, dat tevens tot bewaarplaats van het orakelwerktuig diende.PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL
Lit. H. J. Elhorst, Das Ephod (Zeitschr. f. d. Alttest. Wissenschaft 1910, blz. 259-276); W. R. Arnold, Ephod and Ark (Cambridge Mass., 1917); H. Thiersch, Ependytes und Ephod (Stuttgart 1936); J. Morgenstern, The Ark, the Ephod and the Tent of Meeting (Hebr. Union Coll. Ann. XVII en XVIII) (Cincinnati 1942-’44).