Duits historicus (Neu-markt 29 Oct. 1853 Berlijn 13 Nov. 1923), leerling van Jak, Burckhardt en van Dilthey, werd in 1885 hoogleraar in de economie te Karlsruhe, in de staatswetenschappen in 1890 te Bonn, in 1904 te Heidelberg. In theorie en practijk heeft hij tegenover de zienswijze dat de taak der geschiedenis tot het staatkundige moest blijven beperkt, het goed recht verdedigd van een ruimere opvatting, van een cultuurgeschiedenis die alle aspecten van het verleden omvat.
Bibi.: Politische und religiöse Volksbewegungen vor der Reformation (1878); Der christlich-soziale Staat der Jesuiten in Paraguay (1883); Ignatius von Loyola (1885); Die Kulturentwicklung Süditaliens (1886); Die Aufgaben der Kulturgeschichte (1889); Wirtschaftsgesch. des Schwarzwaldes und der angrenzenden Landschaften (1892); Ignaz von Loyola und die Gegenreformation (1895); Geschichtliche Entwicklung der Rheinschiffahrt im 19. Jahrhundert (1903); Der Breisgau unter Maria Theresia und Joseph II (1907); Staat und Gesellschaft der neueren Zeit (met Bezold en Koser, 1908); Verfassungs- und Wirtschaftsgesch. der Stadt Cöln vom Untergang der Reichsfreiheit bis zur Errichtung des Deutschen Reiches (1916); Schriften zur Kulturgesch. der Renaissance, Reformation und Gegenreformation (uitg. door Salin, 2 dln, 1924) (waarin herdr. v. d. biogr. door Salin).
Lit.: E. Salin, G. (1924); A. Bergstrasser, E. G., in: Schlesische Lebensbilder II (1926); E.
Salin, E. G., in: Deutsches biogr. Jahrbuch V (1930); H. Uhde-Bernays, E.
G., in: Mittler und Meister (1948); M. L. Gothein, Eb. G. ein Lebensbild (1931); Hampe, in: Histor.
Zeitschr. dl 129 (1924), blz. 476; A. Dove, in: Histor. Zeitschr., dl 144 (1931), blz. 48 v.