of Polygonum L. is de naam van een over de gehele wereld verspreid plantengeslacht uit de familie der Polygonaceeën met 150 soorten, eenjarige of overblijvende kruiden met tweeslachtige, meest in aar- of trosachtige inflorescenties staande bloemen met een meest 5-delig, vaak wit of rood gekleurd bloemdek, 5, 6 of 8 meeldraden in 2 kransen, nl. een buitenste met 3 of door splitsing 5 meeldraden en een binnenste met 2 of 3 of soms ook geen meeldraden, voorts met een, vaak door een honigring omgeven, vruchtbeginsel uit 2 of 3 vruchtbladen met evenveel stijlen met knopvormige stempels en 1 bodemstandige rechte zaadknop, dat, tot een 3-kantig of lensvormig vruchtje geworden, door het bloemdek omgeven blijft. Ook in Nederland groeien vele soorten in het wild.
Een windende stengel met pijlvormige bladeren vindt men bij P. dumetorum L. of Heggeduizendknoop en P. Convolvulus L. of Zwaluwtong. Een drijvende waterplant met boven het water uitstekende rose bloemtrosjes, die echter ook op het land kan overgaan en dan behaard wordt, is de, evenals de vorige soorten circumpolaire P. amphibium L. of Veenwortel. Een cosmopoliet is P. aviculare L., het zgn. Varkensgras, een tenger liggend plantje met kleine smalle blaadjes en alleen of in groepjes van 2-4 in de bladoksels staande bloemen. Zeer algemeen als onkruid op bouw- en moesland is P. Persicaria L., het Perzikkruid, kenbaar aan een bruinachtige vlek op de bladeren, zo ook de verwante P. lapathifolium L. met haar vormen. IJlere, dunne aren hebben 3 verwante soorten van waterplanten op vochtige plaatsen: de scherp smakende P. Hydropiper L. of Waterpeper, de eveneens 6 meeldraden in de bloemen hebbende P. mite Schrank en P. minus Huds., die maar 5 meeldraden heeft. Ten slotte valt nog te wijzen op de prachtige P. Bistorta L. of Adderwortel, zo genoemd naar de slangachtig gekromde, korte, dikke wortelstok, mede een circumpolaire soort, die karakteristiek is voor vochtige bergweiden en een onvertakte stengel met een enkele, dicht cylindrische bloeiaar pleegt te maken. Van de Alpenweiden in Zwitserland zijn nog een paar verdere overblijvende soorten te noemen:
P. alpinum All., een 30-80 cm hoge plant met een grote pluim van geelachtig witte bloemen, en P. viviparum L., een tengere soort, die haar naam ontleende aan het verschijnsel, dat de onderste bloemen der bloeiwijze meest door broedbolletjes vervangen zijn. Om haar rijkdom aan zetmeel zijn deze een geliefd voedsel der sneeuwhoenders en op IJsland bakt men er zelfs brood van. Enige Polygonum-soorten werden bekende sierplanten, nl.: P. orientale L., uit Indië en China, een hoge plant met breed eivormige, zachtbehaarde bladeren en dichte, meestal enigszins overhangende schijnaren met bloedrode bloempjes; P. cuspidatum Sieb. et Zucc. (syn. P. Sieboldi Hort.), uit Japan, een tot 3 m hoge plant met breed eironde, ca 1 dm lange bladeren met een spitse top en een rechte voet en wijdvertakte bloemtrossen; P. sachalinense Schm., lijkend op de vorige, maar met veel langer bladen met stompe top en hartvormige voet, afkomstig uit Sachalin. Een technische plant ten slotte is P. tinctorium Ait. uit China, die het zgn. Chinese Indigo levert.
PROF. DR TH. J. STOMPS