vormen de goed afgegrensde Orde Columbae onder de vogels. Uitwendig zijn zij te herkennen aan de korte bek, waarvan de bovensnavel aan de basis niet met een hoornschede, maar met een zachte washuid is bedekt.
Het loopbeen is kort. Van de vier tenen is de eerste naar achteren gericht en laag ingeplant. De contourvederen zijn aan haar basis donsachtig, terwijl bijveer en donsveren ontbreken. De krop heeft twee zijzakken; in de broedtijd wordt hierin zowel bij de duif als bij de doffer een kaasachtige stof afgescheiden, de zgn. duivenmelk, waarmede de jongen worden gevoederd. Deze zijn kaal bij de geboorte en blijven in het nest tot zij kunnen vliegen. Het legsel bestaat gewoonlijk uit twee witte eieren, die in het slordig uit takjes gebouwde nest worden gelegd.Duiven komen over de gehele wereld voor. De meest bekende onder de Nederlandse duiven is de Houtduif (Columba palumbus), die zelfs in de steden broedt. De kleinere Holenduif (Columba oenas) broedt in holen of in dichte klimop. Ook deze soort heeft zich in de laatste jaren in de steden gevestigd. Een verwante van deze beide soorten is de Rotsduif (Columba livia), die langs de kusten van de Middellandse Zee en oostelijk tot in de Himalaya wordt gevonden. Van deze soort stammen de tamme duivenrassen af. De derde inlandse duif is de Tortelduif (Turtur turtur), die eind Apr. of begin Mei in Nederland verschijnt en ons vóór het einde van de zomer weer verlaat. Ook de Tortelduif broedt wel in stadstuinen. Van de Tortelduif, die vooral ten plattelande veel als kooivogel wordt gehouden en wegens haar eigenaardig geluid de naam Lachduif (Columba risoria) heeft gekregen, is het vaderland niet bekend.
In Indonesië komen enige soorten Tortelduiven voor, die veel als kooivogel worden gehouden. Het meest bekend is wel de kleine Perkoetoet (Geopelia striata). Voor deze duiven wordt door de Javanen dikwijls een hoge prijs gegeven, vooral indien de vogels iets bijzonders vertonen in vederkleed of geluid. De Trekduif (Ectopistes migratorius) leefde vroeger in ongelofelijk grote vluchten in Noord-Amerika, maar is thans uitgestorven. De Vruchtduiven zijn gekenmerkt door een korte darm en door de tandachtige uitsteeksels van de maagwand, waarmede harde pitten vermalen kunnen worden. Hieronder komen vele grotere soorten voor, die in Indonesië en vooral in het oostelijk deel, rijk vertegenwoordigd zijn. Vele vertonen een fraaie metaalglans op het gevederte van de rug. Maleis Pergem (Ducula of Carpophaga). Andere zijn wit met zwarte slagpennen (Myristicivora). Verwant zijn de kleinere, groene Papegaaiduifjes (Osmotreron) in het westelijk deel van Indonesië, terwijl de dikwijls bont gekleurde Juffer-duifjes (Ptilinopus) vooral in het oostelijk deel talrijk zijn. Een fraai roodbruin gekleurd duifje, met groene rug, is de Delimoekan (Chalcophaps indica), dat ook op Java een geliefde kooivogel is. De Grondduiven (Macropygia) hebben een lange staart en meest eenvoudig bruine kleuren. Zij komen in geheel Oost-Indië voor.
Nieuw Guinea en de Molukken zijn rijk aan duiven. De Kroonduiven (Goura) zijn tot Nieuw Guinea en omliggende eilanden beperkt. Zij bereiken de grootte van een kleine kalkoen en zijn gemakkelijk te herkennen aan de waaiervormige verenkuif. De Nikobarenduif (Caloenas nicobarica), die vooral op kleine eilanden bij de kust over geheel Indonesië verspreid voorkomt, is gekenmerkt door de metaalglans der veren en de spitse veren in de halsstreek, die een soort kraag vormen. Op Samoa komt een kleine duif voor met een hoge en getande snavel (Didunculus strigirostris). Ten onrechte heeft men vroeger gemeend dat deze duif verwant zou zijn met de Dodo.
PROF. DR L. F. DE BEAUFORT
Postduiven
(sport). Hierin kunnen wij twee rassen onderscheiden, en wel de vlieg- en de tentoonstellingsrassen. De laatste rassen worden vnl. in Engeland gefokt (Show-Homers).
De rassen waarmede aan westrijden wordt deelgenomen zijn vnl. uit België afkomstig. België wordt dan ook als de bakermat van de postduivenliefhebberij beschouwd. Door fokkunst en selectie is de postduif thans in staat van afstanden tot ca 1000 km het hok terug te vinden. Gezien het land van oorsprong (België) is het begrijpelijk, dat in het Z. van Nederland de eerste verenigingen van postduivenliefhebbers ontstaan zijn (1845). Langzaamaan breidde deze sport zich ook uit over de overige provincies. De verzendingen waren nog zeer beperkt, doch naarmate het aantal beoefenaren toenam, ontstond de drang naar betere organisatie. Als gevolg hiervan werd in 1899 de Nederlandsche Algemeene Bond van Postduivenhouders opgericht, welke door meer werd gevolgd. De verzendingen werden nu beter geregeld o.a. door het meezenden van verzorgers gedurende de reis naar het station van loslating. Verder kwam men tot het ringen van de duiven, d.w.z. op een leeftijd van zes dagen wordt een aluminiumring aan de poot geschoven, voorzien van jaar van geboorte en volgnummer. Deze ringen worden in registers op naam van de eigenaar ingeschreven waardoor het mogelijk is verdwaalde duiven aan de eigenaar terug te bezorgen. Ook kwamen klokken (constateurs) in gebruik, waarop de tijd van aankomst na de vlucht wordt geregistreerd. Voorheen was men verplicht de duif direct na thuiskomst op een bepaalde plaats te brengen, waar dan de tijd werd opgenomen. Met de uitbreiding der sport kwamen diverse vraagstukken aan de orde, welke een landelijke oplossing noodzakelijk maakten. Om hiertoe te geraken werd in 1924 een federatie van de bestaande bonden opgericht. Als eerste stap op de weg van vereenvoudiging van de in gebruik zijnde ringenmerken werd één modelring voor de aangesloten bonden verplicht gesteld. Het aantal georganiseerde postduivenliefhebbers dat bij de federatie was aangesloten bedroeg in 1940 ca 20.000.
Wereldoorlog II betekende voor de postduivensport de ondergang. Op bevel van generaal Winkelman moesten na de capitulatie de duiven gedood worden. Wel herriepen de Duitsers dit besluit, doch de overgrote meerderheid was als slachtoffer gevallen. Doch ook dit restant kon geen genade vinden in de ogen der Duitsers en moest in 1942 gedood worden, met uitzondering van ongeveer 3000 fokdieren, die in diverse dierenparken werden ondergebracht. Deze zijn echter te elfder ure door de Duitsers weggevoerd en vermoedelijk gedood. Een aantal liefhebbers heeft echter kans gezien enige dieren te laten onderduiken.
Om de postduivenliefhebberij na de oorlog weer op te bouwen werden door de Engelse vliegdienst (R.A.F.) ruim 3000 duiven gratis ter beschikking van de Nederlanders gesteld. Ook werden er aankopen in België gedaan. Dit was mogelijk doordat in België door de Duitse bezetting niet zulke drastische maatregelen tegen het houden van postduiven werden genomen.
Zienderogen ontwikkelde de sport zich, ook op het gebied der organisatie. Op 8 Dec. 1945 werd de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie opgericht, welke in de plaats kwam van de voor Wereldoorlog II bestaande federatie van postduivenbonden die in de oorlog op last van de Duitse bezetting ontbonden moesten worden. Bij de N.P.O. zijn aangesloten 6 na de bevrijding weder opgerichte bonden. Hiermede is bereikt, dat alle postduivenliefhebbers in Nederland in één toporganisatie verenigd zijn. Het aantal liefhebbers bedraagt nu ca 56.000. De verzending van duiven naar de plaatsen van loslating wordt thans ook met vliegmachines uitgevoerd.
J. MEYLINK