Droom
m. (dromen), 1. het dromen (zie ald.), toestand dat men droomt: iets in de droom zien; 2. in de gen. toestand gevormde voorstellingsreeks als geheel: ik heb een grappige, een benauwde droom gehad ; dromen zijn bedrog; het leven is een droom; 3. (bij uitbr.) geheel van overpeinzingen, gewaarwordingen, begeerten, die men in de verbeelding doorleeft...