Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DROIT DE VISITE

betekenis & definitie

(Frans voor recht van visitatie of onderzoek) noemt men het recht van oorlogsschepen of andere staatsvaartuigen (politiekruisers) om gedurende de oorlog of in vredestijd handelsvaartuigen of andere particuliere schepen in volle zee te onderzoeken. In engere zin omvat het recht dat van onderzoek der scheepspapieren (droit de vérification of enquête du pavillon) en verder dat van doorzoeken van schip en lading (droit de recherche of droit de perquisition); in ruimere zin ook dat van aanhouding (droit d’arrêt). In oorlogstijd komt aan oorlogsschepen der belligerente mogendheden dit recht, dat reeds in de 13de eeuw bekend was, toe ten aanzien van alle handelsschepen, onder welke vlag ook varende, met uitzondering van die, welke zich onder convooi bevinden.

Deze beperking van het recht van onderzoek, voor welker erkenning vooral Holland in de 17de en 18de eeuw geijverd heeft, werd en wordt vnl. van Engelse zijde bestreden. Het onderzoek strekt zich uit naar de nationaliteit, de bestemming enz., van schip, lading en opvarenden (bijv. vijandelijke militairen). Blijkt uit dit onderzoek, dat er ernstige gronden zijn om schip of lading te verdenken, dan heeft het belligerente oorlogsschip het recht het desbetreffende vaartuig of de verdachte lading of personen aan te houden en op te brengen naar een haven der eigen partij (droit de saisie). Dit opbrengen is de handeling, die het uitgangspunt vormt van het prijsrecht.

In vredestijd is het recht van visitatie (eventueel gevolgd door opbrenging naar een haven) ontstaan als politiemaatregel tegen delicten, als slavenhandel en zeeroof. Terwijl dit bij zeeroof op gewoonterecht berust, is het voor de slavenhandel geregeld in het internationale Geneefse verdrag van 25 Sept. 1926 (Stbl. 1928, no 26), dat het bij de Anti-Slavernij-Akte van Brussel van 2 Juli 1890 (Stbl. 1892, no 92) overeengekomene uitbreidde. Elk oorlogsschip van een der verdragsluitende mogendheden kan dit recht tegen een van deze misdrijven verdacht schip uitoefenen. Verder is een droit de visite van staatsvaartuigen der verdragsluitende partijen vastgelegd in de verdragen inzake het politietoezicht op de visserij in de Noordzee buiten de territoriale wateren (’s-Gravenhage, 6 Mei 1882; Stbl. 1884, no 40), tot bescherming van onderzeese telegraafkabels (Parijs, 15 Mrt 1884; Stbl. 1888, no 74) en tot het tegengaan van de misbruiken, voortvloeiende uit de verkoop van sterkedrank onder de vissers op de Noordzee (’s-Gravenhage, 16 Nov. 1887; Stbl. 1894, no 59) en in het nooit in werking getreden verdrag van Genève van 17 Juni 1925 nopens het toezicht op de internationale handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal (goedkeuringswet Stbl. 1928, no 292). Behalve in gevallen, als hierboven bedoeld of omschreven in de genoemde verdragen, bestaat een recht van aanhouding en opbrenging, eventueel gepaard met onderzoek, ook ten aanzien van vreemde particuliere schepen, betrapt op of verdacht van overtreding van de wetten des lands, begaan binnen de territoriale wateren.

Tracht een schip, verdacht van een delict, waarvoor aanhouding en onderzoek volkenrechtelijk geoorloofd zijn, aan de aanhouding of het onderzoek te ontkomen door te vluchten, dan heeft het oorlogsschip of het politievaartuig het recht het buiten het gebied, waar het delict werd gepleegd, te achtervolgen en zelfs, indien de achtervolging in de territoriale wateren is begonnen, haar voort te zetten, nadat het verdachte schip de volle zee heeft bereikt (droit de poursuite). Wordt echter de achtervolging, aangevangen binnen de territoriale wateren, afgebroken nadat het achtervolgde schip de volle zee heeft bereikt, dan kan zij later niet meer worden hervat, m.a.w. de achtervolging moet ononderbroken zijn (poursuite continue, hot pursuit). Het recht eindigt voorts, zodra het achtervolgde schip de territoriale wateren van een andere staat dan die van het achtervolgende vaartuig bereikt, en herleeft niet, wanneer het schip die wateren weder verlaat. Ook in dat geval kan de achtervolging dus niet worden hervat. Het recht van achtervolging, zoals het hierboven is omschreven, wordt, hoewel het niet in een open verdrag is vastgelegd, algemeen als geldend volkenrecht erkend. Het werd door het Institut de droit international aanvaard in zijn vergaderingen van 1894, 1904 en 1928 en opgenomen in de door de Haagse Codificatieconferentie van 1930 opgestelde rechtsregels voor de territoriale wateren.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: M. J. Loewenthal, Das Untersuchungsrecht d. intern. Seerechts in Krieg u. Frieden (Berlin 1905); H. Fell, Das Durchsuchungsrecht im Seekrieg (Würzburg 1908); H. Hoffmeister, Das Recht der Anhaltung und Durchsuchung von Handelsschiffen im Frieden und im Kriege (München 1914); W. Schaaff, Völkerrechtliches Durchsuchungsrecht von Schiften auf dem Gebiete des Sklavenhandels (Borna-Leipzig 1917); A. P. Higgens, Le droit de visite et de capture dans la guerre maritime (Recueil des Cours de l’Acad. de droit intern. de La Haye, dl 11, Paris 1927); H. von Bose, Die Nacheile im Völkerrecht (Berlin 1935); J. Massin, La poursuite en droit maritime (Paris 1937); H. L. Martens, Das Recht der Nacheile zur See (Grömitz in Holstein 1937); J. L. Frasconà, Visit, search and seizure on the high seas (Rahway, N. J., 1938).

< >