Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DRIJFIJS

betekenis & definitie

bestaat uit meer of minder grote ijsschotsen of ijsvelden, die zich in rivier, meer of zee hebben gevormd en vervolgens door wind of stroom in beweging worden gebracht. In stilstaand water zal bij aanhoudende vorst alleen het bovenste waterlaagje beginnen te bevriezen; daar is nl. door warmteuitstraling de afkoeling het sterkst en aangezien bij afkoeling beneden 4 gr.

C. het soortelijk gewicht weer kleiner wordt, kan dan ook alleen daar het koudste water zich bevinden. Bij stromend water of in door de wind of door getijden in beweging gebracht water zal de (vooral ’s nachts) gevormde ijslaag vaak weer breken en wegdrijven. In rivieren wordt het dan stroomafwaarts medegevoerd. Veel drijfijs in de Noordelijke IJszee is ook afkomstig uit de rivieren van Noord-Siberië. In zeeën wordt het door de vloed of door de wind vaak als meer of minder hoge ijsdammen op de oever geschoven. In open zee op hoge breedten zullen soms grote ijsvelden van, door de wind bij elkaar gedreven, schotsen en schollen kunnen ontstaan, waarin hier en daar voorkomende open wakken dan weer dichtvriezen (in één winter wel tot 1 en 1½ m; na enige winters worden wel dikten tot 10 m bereikt) en waarin soms ook door sterke windstuwing het ijs als pakijs op en over elkaar wordt geschoven tot soms wel 10 m hoge, drijvende ijsruggen. Soms ook zijn van het land afkomstige ijsbergen (dat zijn door gletsjers van het land af in zee afgeschoven brokken der gletsjertong, het „kalven” van de gletsjer) in dit drijfijs vastgevroren.De grens van het drijfijs ligt op het zuidelijk halfrond grotendeels tussen 40 en 50° Z.Br. en reikt zelfs bij Kaap de Goede Hoop tot 35°. Op het noordelijk halfrond ligt zij veel verder noordelijk; het ijs komt in de Atlantische Oceaan (door de Golfstroom!) alleen in het N.W. voor. Uit de Poolreizen is gebleken, dat de grenzen van jaar tot jaar aan grote veranderingen onderhevig zijn, vooral onder de invloed van lucht- en zeestromen.

In de rivieren en beken, waarin het water door de voortdurende beweging zich mengt en op de duur over de gehele diepte een temperatuur van 0 gr. C. en zelfs even daar beneden bereikt, treedt ten slotte de toestand in, dat de ijsvorming het gemakkelijkst plaats vindt langs de bodem, waar de stroomsnelheid ook iets minder is. Dan laten telkens kleinere of grotere stukken van dit zgn. grondijs los en gaan drijven, zodat in zeer korte tijd de gehele rivier zich behalve met de gewone schotsen ook met dit losgelaten grondijs bedekt. Hoe langer de vorst aanhoudt, hoe zwaarder de ijsgang wordt. Eindelijk raakt de rivier zo vol, dat op plaatsen, waar het rivierprofiel daartoe aanleiding geeft, of waar — in de benedenrivieren — het getij een verstoring in de ijsafstroming veroorzaakt, het ijs vastraakt en verder vast vriest. Eventuele wakken vriezen nog dicht en dan is spoedig de rivier door een zwaar ijsdek overtogen. Bij plotselinge dooi zal het ijsdek weer breken, vooral ook door toevoer van smeltwater en verhoging der rivierstanden. Het ijs raakt dan langzamerhand weder in beweging en wordt ten slotte weder als drijfijs afgevoerd. Dit levert veelal nog weder groot gevaar op, doordat zich bij die massale drijfijsafvoer bij eventueel vastraken op nauwe riviergedeelten ijsdammen kunnen vormen, die dijkbreuk en overstroming kunnen veroorzaken.

PROF. W. E. BOERMAN