Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GLETSJER

betekenis & definitie

is een ijsmassa, die daar ontstaat, waar de sneeuwval groter is dan het wegsmelten en verdampen van sneeuw. De jaarlijks overblijvende sneeuw hoopt zich op en verandert door druk en door het ontdooien en weer bevriezen in grofkorrelige sneeuw (z fiern), die op haar beurt in gletsjerijs verandert, een grofkorrelige ijsvariëteit, waarvan de korrelgrootte tot 10 cm kan oplopen.

Gletsjers ontstaan dus in koude streken, in de poolgebieden en op hoge gebergten. De naam gletsjer stamt uit Zwitserland (Frans en Engels glacier, Italiaans ghiacciajo, in Tirol Ferner, in Kärnten Kees, in Noorwegen brae, in Ijsland jökull).Het ijs hoopt zich op en gaat daardoor bewegen. In poolgebieden stroomt het ijs ten slotte in zee en kalft de gletsjer, vormt ijsbergen. In gebergten, die in een warmer klimaat gelegen zijn, stroomt het ijs door dalen naar beneden, waardoor het in een lager en warmer gebied komt, waar meer ijs wegsmelt, dan er in de vorm van sneeuw jaarlijks bij komt. Een gebergtegletsjer bestaat daarom uit twee gedeelten, die door een denkbeeldige lijn, de fiernlijn, gescheiden worden.

Boven de fiernlijn ligt het fiembekken, waar jaarlijks meer sneeuw valt dan er wegsmelt, onder die lijn ligt de gletsjertong. Onder een stationnaire gletsjer verstaan wij een ijsstroom die zijn lengte behoudt. Wat in het fiembekken te veel aan sneeuw valt, smelt van de gletsjertong af. De beweging van het ijs houdt deze toestand stationnair.

In verband met de topografische vorm van een gebied en zijn klimatologische ligging kunnen de volgende typen gletsjers onderscheiden worden:

< >