De menselijke spraak omvat luchttrillingen van 30-15.000 perioden/sec. Deze luchttrillingen worden omgezet in electrische trillingen in de microfoon (zie telefonie).
Voor een normaal telefoongesprek is het voldoende trillingen tussen 300-3400 per/sec. over te brengen over één enkel dradenpaar. Het is evenwel ook mogelijk electrische trillingen te „enten” op een trilling van veel hogere frequentie, de zgn. draaggolf. Hierbij laat men de ter plaatse opgewekte draaggolf sterker of zwakker worden in het rhythme van de spraaktrillingen (moduleren).De analyse van hetgeen men dan verkrijgt leert, dat er twee groepen trillingen ontstaan, zijbanden genaamd, met frequenties gelijk aan de som en het verschil van de frequenties van spraak- en draaggolftrillingen. Elk van deze zijbanden bevat de typische kenmerken van het over te brengen gesprek, nl. frequentie en sterkte.
Het moduleren geschiedt in de modulator, een samenstel van vacuumbuizen, of tegenwoordig veelal met halfgeleidercellen (cuprox, seleen) of kristaldetectoren.
Het is blijkbaar voldoende naar keuze één van de zijbanden over te brengen. Dit geschiedt met behulp van een electrisch bandfilter, dat de eigenschap bezit een zekere band van trillingen door te laten, en de buiten die band vallende trillingen aanzienlijk te verzwakken.
Modulator en filter gezamenlijk zijn dus in staat de spraakband van 300-3400 per/sec. naar een willekeurige plaats in het beschikbare frequentiegebied te verschuiven.
Aan de ontvangzijde van de verbinding vindt het omgekeerde proces plaats. Dat wil zeggen met behulp van een aantal bandfilters worden de gesprekbandjes toegevoerd aan de bijbehorende ontvangers, waarin door demodulatie het oorspronkelijke gesprek te voorschijn komt. Iedere abonné die aangesloten wordt op een draaggolflijn heeft de beschikking over een zender en een ontvanger.
In de verbindingsweg tussen deze zenders en ontvangers zijn versterkers opgenomen die de verzwakking van het voorgaande lijngedeelte opheffen en dus gemeenschappelijk voor alle gesprekken zijn.
De eigenschappen van het circuit, de onderlinge afstand van de versterkers en hun toelaatbare versterkingsgraad zijn bepalend tot welke frequentie overbrenging van gesprekken mogelijk is.
Door het eenzijbandprincipe kunnen meerdere bandjes zo zuinig mogelijk in het beschikbare frequentiegebied worden gegroepeerd en bleek het mogelijk met behoud van de gesprekskwaliteit een meer economisch gebruik te maken van reeds bestaande telefoonverbindingen.
Ter vermijding van wederzijdse beïnvloeding van de kanalen en ter verbetering van de stabilisering van de versterkingsgraad wordt met voordeel tegenkoppeling in de versterkers toegepast. Het uitgebreide speurwerk op dit gebied en de bestudering van de electrische filters, de keuze van de modulatiemethoden en de opwekking van de draaggolffrequenties hebben de practische verwezenlijking van het principe van de draaggolftelefonie mogelijk gemaakt.
In het Nederlandse telefoonnet worden op draaggolfkabels systemen toegepast, waarbij over één dubbeldraad 12, respectievelijk 48 gesprekken worden gevoerd bij een onderlinge afstand van de versterkers van 50, respectievelijk 25 km en een versterkingsfactor 1000. Bij gebruik van coaxiale kabels is het mogelijk 600 à 1000 gesprekken bij versterkerafstanden van 5 à 10 km over te brengen.
IR J. VAN BEKKUM
Lit.: „De Ingenieur” 1947 No 14 en 15; Electrotechniek 3 en 4; Tijdschr. v. h. Ned. Radio Gen., Dl IX No. 6 (1942); Philips Technisch Tijdschrift; Bell System Technical Journal.