Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DONGOLA (district)

betekenis & definitie

is sinds 1936 een district (mamoeria) van de zgn. Noordelijke Provincie van de Anglo-Egyptische Soedan, tussen 18 en 20° N.Br. langs beide Nijloevers, met een oppervlakte van 306.300 km2 en (1931) 158.051 inw.

Er valt zeer weinig regen en vruchtbaar zijn alleen die gedeelten, die bevloeid worden door de Nijl of de daaraan evenwijdig, westelijker, lopende Wadi el Gab. Dadelteelt speelt een grote rol, het land telt ca 1 millioen dadelbomen. Door bevloeiing is ook katoenteelt mogelijk geworden. De administratieve hoofdstad is Merawi, aan de linker Nijloever (3000 inw.). Het land wordt bewoond door Dangala of Dongola. Dit zijn Nubiërs in type en taal, echter sterk gemengd met Arabisch, Turks en ander bloed. Hun huidskleur is vrij licht, hun haren zijn glad, golvend of krullend, maar nooit kroezend. Zij noemen zichzelf Barabra.Geschiedenis

In de Oudheid maakte het land deel uit van de koninkrijken Nubië en Meroë (zie Aethiopië); later trachtten de Romeinen er vaste voet te krijgen. In de 6de eeuw werd het van het Noorden uit gekerstend en ca 600 wist Silko, een Nubisch stamhoofd, van wie een Griekse tempelinscriptie bewaard is, Dongola (of Moeraka) onafhankelijk te maken. Het Christendom werd officiële staatsgodsdienst, (Oud-)Dongola was de hoofdstad. 7 à 8 eeuwen bleef het Christelijk koninkrijk bestaan, hoewel het in 652 door de Arabieren werd veroverd; de koning Koleidorot wist echter tegen betaling van een jaarlijks tribuut de onafhankelijkheid van zijn land te bedingen. De Dongola hielden taai aan hun Christelijke leer vast en breidden soms hun rijk ten koste van hun vroegere overweldigers uit. Zo wist Cyriacus I in 737 voor korte tijd geheel Egypte te veroveren. In de 12de eeuw bereikte het land zijn grootste bloei en uitgestrektheid. Nadat echter het verband met de Kopten in Egypte verbroken was, begonnen langzamerhand Joodse en Arabische leerstellingen door te dringen. Het verval van de staat werd nog in de hand gewerkt door onenigheden met Aloa, een ten Z. van Dongola gelegen, eveneens Christelijke staat.

In de 14de eeuw (ca 1351) ging ten slotte het Christelijk koninkrijk definitief ten onder. Sinds ca 1515 maakte het land deel uit van het Mohammedaanse rijk Sennaar (van de Foeng), doch behield een zekere zelfstandigheid; pogingen om het Christendom te redden hadden geen succes: in de 16de eeuw gingen er nog verzoeken naar Abessinië om priesters, maar toen hieraan niet voldaan kon worden ging het snel bergafwaarts met de Nubische kerk. Aan het rijk Sennaar kwam in 1821 een einde omdat het door de Egyptenaren werd veroverd en ca 1840 werd Dongola een Egyptische provincie. Het was het geboorteland van de Mahdi, tot wiens rijk het van 1885-’96 behoorde. Daarna werd het een provincie van de Anglo-Egyptische Soedan, tot het in 1936 met de provincies Halfa, Rode Zee en Berber vereinigd werd en sindsdien met deze de zgn. Noordelijke Provincie (d.i. ongeveer het oude Nubië) van de Soedan vormt. Hier en daar zijn nog enkele ruïnes van Christelijke kerken over en in de 20ste eeuw is Nubisch-Christelijke literatuur teruggevonden, maar van de Christelijke godsdienst onder het volk is thans niets meer te bespeuren. De Islam is de heersende godsdienst.

< >