Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

DONGOLA

betekenis & definitie

(1) is sinds 1936 een district (mamoeria) van de zgn. Noordelijke Provincie van de Anglo-Egyptische Soedan, tussen 18 en 20° N.Br. langs beide Nijloevers, met een oppervlakte van 306 300 km! en (1931) 158051 inw.

Er valt zeer weinig regen en vruchtbaar zijn alleen die gedeelten, die bevloeid worden door de Nijl of de daaraan evenwijdig, wes'elijker, lopende Wadi el Gab. Dadelteelt speelt een grote rol, het land telt ca i millioen dadelbomen. Door bevloeiing is ook katoenteelt mogelijk geworden. De administratieve hoofdstad is Merawi, aan de linker Nijloever (3000 inw.). Het land wordt bewoond door Dangala of Dongola. Dit zijn Nubiërs in type en taal, echter sterk gemengd met Arabisch, Turks en ander bloed.

Hun huidskleur is vrij licht, hun haren zijn glad, golvend of krullend, maar nooit kroezend. Zij noemen zichzelf Barabra.Geschiedenis.

In de Oudheid maakte het land deel uit van de koninkrijken Nubië en Meroë (g Aethiopië); later trachtten de Romeinen er vaste voet te krijgen. In de 6de eeuw werd het van het Noorden uit gekerstend en ca 600 wist Silko, een Nubisch stamhoofd, van wie een Griekse tempelinscriptie bewaard is, Dongola (of Moeraka) onafhankelijk te maken. Het Chris'endom werd officiële staatsgodsdienst, (Oud-)Dongola was de hoofdstad. 7 a 8 eeuwen bleef het Christelijk koninkrijk bestaan, hoewel het in 652 door de Arabieren werd veroverd; de koning Koleidorot wist ech‘er tegen betaling van een jaarlijks tribuut de onafhankelijkheid van zijn land te bedingen. De Dongola hielden taai aan hun Christelijke leer vast en breidden soms hun rijk ten koste van hun vroegere overweldigers uit. Zo wist Cyriacus I in 737 voor korte tijd geheel Egyp'e te veroveren. In de 12de eeuw bereikte het land zijn grootste bloei en uitgestrektheid.

Nadat echter het verband met de Kopten in Egypte verbroken was, begonnen langzamerhand Joodse en Arabische leerstellingen door te dringen. Het verval van de staat werd nog in de hand gewerkt door onenigheden met Aloa, een ten Z. van Dongola gelegen, eveneens Christelijke staat. In de 14de eeuw (ca 1351) ging ten slotte het Christelijk koninkrijk definitief ten onder. Sinds ca 1515 maakte het land deel uit van het Mohammedaanse rijk Sennaar (van de Foeng), doch behield een zekere zelfstandigheid; pogingen om het Christendom te redden hadden geen succes: in de 16de eeuw gingen er nog verzoeken naar Abessinië om priesters, maar toen hieraan niet voldaan kon worden ging het snel bergafwaarts met de Nubische kerk. Aan het rijk Sennaar kwam in 1821 een einde omdat het door de Egyptenaren de studies, welke hij daar maakte, legden de grondslag voor de latere snelle opbouw. Hij werd in 1935 belast met het commando over de pas in dienst gestelde ,,U-Flottille Weddingen”, de eerste formatie van die aard na de vrede, en nam persoonlijk de opleiding der onderzeebootcommandanten en -bemanningen op zich.

In de vier komende jaren wist Dönitz zijn persoonlijk stempel te drukken op de organisatie, het materieel en het personeel van de onderzeebootdienst. In 1939 werd hij bevorderd tot commandant van het Onderzeebootwapen, met de rang van schout bij nacht. Met een geoefende vloot van veertig eenheden ging Duitsland Wereldoorlog II in.

Al spoedig maakte Dönitz verdere promotie en reeds in 1942 kwam zijn bevordering tot admiraal. Hij stond zeer in de gunst bij Hitler en toen de militaire tegenslagen toenamen, werd hij in 1943, als opvolger van Räder, benoemd tot grootadmiraal en opperbevelhebber der Oorlogsmarine. Met grote energie wijdde Dönitz zich aan zijn nieuwe taak, de samentrekking van alle maritieme kracht op één doel: verbreking van de geallieerde zeeverbindingen door middel van onderzeeboten, nieuw materieel, nieuwe tactiek, massaproductie, grootscheepse opleiding van nieuwe bemanningen.

Dönitz was een krachtige persoonlijkheid met een scherp verstand en grote organisatorische gaven. Als strateeg was hij echter de mindere van zijn voorganger. Hij was voor alles een practische natuur, die met grote handigheid zijn wil wist door te zetten tegenover mededingers als Göring of Keitel.

Toen Hitler op 30 Apr. 1945 zelfmoord had gepleegd, bleek hij Dönitz tot opvolger te hebben aangewezen. Thans rustte op deze de taak, zo spoedig mogelijk, op welke wijze ook, de vrede voor zijn land te verkrijgen. Toch traineerde hij nog enkele dagen, in de hoop, dat de westelijke Geallieerden nog dieper Duitsland zouden binnendringen en daardoor zo min mogelijk Duitse troepen gedwongen zouden worden, zich aan de Russen over te geven. Op 7 Mei eindelijk gaf Dönitz aan generaal-veldmaarschalk Jodl volmacht, om in Reims de onvoorwaardelijke overgave van alle Duitse strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht, te ondertekenen.

Op 16 Mei 1945 werd Dönitz, te zamen met andere hoge Duitse militairen, door de Geallieerden in arrest gesteld. Hij moest, beschuldigd van oorlogsmisdaden, terechtstaan in het grote proces der Nazi-leiders te Neurenberg en werd in 1946 veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, de lichtste straf, die bij deze gelegenheid aan een der veroordeelden werd opgelegd.

< >