(Cornelis) Frans schilder van Nederlandse afkomst (Delfshaven, 26 Jan. 1877), leerling van de Rotterdamse Academie (Van Maasdijk, Nachtweh, Striening), vestigde zich in 1897 te Parijs. In 1929 is hij tot Frans burger genaturaliseerd.
Aanvankelijk behoorde hij tot de kring die in de jaren na 1900 Montmartre bewoonde en waartoe ook Max Jacob, André Salmon, Picasso, Juan Gris, Gargallo en Pierre Mac- Orlan gerekend worden.Hij tekende toen ook voor bladen als l’Assiette au Beurre. Na deze „fauvistische” periode, waarin zijn werken enige overeenkomst met die van Picasso vertoonden, kwam hij allengs tot een meer expressionnistische wijze van schilderen. Breitner, Verster, Isaac Israëls en Jan Sluyters waren zijn tijdgenoten en hun Amsterdamse impressionnisme vindt men in vele werken van Van Dongen terug, zij het dat de internationale stromingen in de schilderkunst meer vat hebben gehad op zijn ontwikkelingsgang. Voor alles is hij een schilder van portretten en van figuurstukken geworden en de wereld tussen 1900 en 1940 vindt men met ontstellende openhartigheid door hem gebeeld. Barthou, Boni de Castellane, de gravin de Noailles, Maria Lami, Charles Rappoport, Pierre Lafitte, Yves Mirande, Anatole France, Berry Wall, Mistinguett en Max Dearly, de Aga Khan en Maurice Chevalier en nog vele andere figuren uit de „hele” en „halve” wereld en uit de „wereld waar men zich verveelt” waren zijn sujetten. Hij is in vele figuurstukken een zede-schilder; het leven en bedrijf uit onze dagen zal men er later uit leren kennen. Opvallend is het dat ondanks buitenlandse invloed zijn werk in vele gevallen nog kenmerkende traditioneel Nederlandse eigenschappen vertoont, in het bijzonder in de tonaliteit. Deze dikwijls zeer overschatte kunstenaar is in de kunst van zijn tijd te situeren als een Nederlands laat-impressionnist, een tot rust gekomen Fauve, als psychologisch portrettist van Europa in de eerste helft der 20ste eeuw.
Lit.: Ed. de Couriéres, V. D. (Paris 1925).