Oostenrijks componist (Wenen 2 Nov. 1739 - Neuhof 24 Oct. 1799), studeerde bij Bonno in Wenen, maakte concertreizen met Gluck, werd in 1761 lid van de hofkapel te Wenen, in 1765 kapelmeester van de bisschop van Grosswardein als opvolger van Michael Haydn, vijf jaar later trad hij in dienst bij graaf Schaffgotsch, bisschop van Breslau. Hier verwierf hij de eer om in de orde van de Gouden Spoor benoemd en (in 1773) in de adelstand verheven te worden.
Hij richtte in Breslau een theater op, waar hij zozeer zijn talenten voor de comische opera kon uiten, dat hij een aanbod om aan het Weense hof kapelmeester te worden van de hand wees. Wel reisde hij vaak naar Wenen en schreef daar een aantal van zijn belangrijkste werken (oratoria, opera’s). Na de dood van de bisschop van Breslau in 1796 geraakte hij een tijdlang in moeilijke omstandigheden, totdat graaf v. Stillfried hem een onderdak verschafte in zijn slot Rothlhotta.Ditters von Dittersdorf was een buitengewoon vruchtbaar componist, die met grote technische beheersing zijn lichte, gracieuze, geestige, in stylistisch opzicht bij Haydn en bij de Mannheimers aansluitende muziek op papier bracht. De meesterwerken van de klassieken hebben zijn werken betrekkelijk snel in vergetelheid doen raken. Alleen zijn comische opera Doktor und Apotheker heeft tot in deze tijd repertoire gehouden en ook weten muzikale epicuristen zijn werk nog te vinden en te genieten.
Composities: 28 opera’s, o.m. „Amore in musica”, „Doktor und Apotheker”, „Betrug durch Aberglauben”, „Liebe im Narrenhaus”, „Hieronymus Knicher”, „ Rotkäppchen”; oratoria o.m.: „Esther”, „Isaak” en „Hiob”; voorts missen, cantates, 121 symphonieën, waaronder 12 programmatische n.a.v. Metamorphosen van Ovidius, 26 divertimenti, 35 concerten o.m. voor viool en voor piano, 12 strijkkwintetten, 2 strijkkwartet-concerten, 6 strijkkwartetten, 14 trio’s, 17 vioolsonates, 18 sonates voor piano vierhandig en 12 voor piano tweehandig. Tegen het einde van zijn leven dicteerde hij — blind geworden — zijn in 1801 verschenen „Lebensbeschreibung” aan zijn zoon.
Lit.: L. Riedinger, K. v. D. als Opernkomponist (1914); G. Riegler, Die Kammermusik Dittersdorfs (1927).