(Grieks Dioskouroi (-koé) = zonen van Zeus), bij de oude Grieken twee halfgoden, als tweelingen gedacht en als helpers in de nood aangeroepen. Vooral in Sparta werden zij vereerd.
Daar schijnen zij de huisgoden geweest te zijn van de beide koningen, die zelf van tweelingen afstamden (zie Aristodemos). Doordat men geloofde, dat zij als helpers met de Spartaanse troepen te velde trokken, kwam men er toe zich de Dioscuren voor te stellen als twee jongelingen te paard. Op zee verschenen zij de schippers als redders in de storm — vermoedelijk werden zij daarom in de Hellenistische tijd met de Kabiren geïdentificeerd — in de vorm van het St Elmusvuur. Sinds de Hellenistische tijd werden zij ook vaak als twee sterren afgebeeld (zie Tweelingen). Ook uit ziekten bevrijdden zij. In dit opzicht zijn de Christelijke heiligen Cosmas en Damianus hun navolgers.
Afzonderlijk heetten zij Kastor en Polydeukes (-dui-). De eerste is bekend als ruiter, de tweede als vuistvechter. De sage noemde hen zonen van Zeus en Leda (met als sterfelijk vader Tyndareos; Kastor zou sterfelijk, Polydeukes onsterfelijk geweest zijn). Zij waren dus broeders van Helena, die zij uit de handen van Theseus bevrijdden. Samen namen de Dioscuren deel aan de tocht der Argonauten en de jacht op het Kalydonische everzwijn. Toen zij de Leukippiden, dochters van de Messenische koning Leukippos, hadden geschaakt, geraakten zij in strijd met haar neven Idas en Lynkeus, waarbij Kastor sneuvelde. Om niet gescheiden te worden van zijn broer verzocht Polydeukes nu zijn onsterfelijkheid met Kastor te mogen delen (Pindaros, 10de Nemeïsche ode). Sindsdien vertoeven zij samen afwisselend een dag op de bovenwereld en een dag in de onderwereld (of wel — volgens een latere, onlogische variant van het verhaal — verblijven zij daar beurtelings een dag).
Bij de Romeinen zijn Castor en Pollux, zoals Polydeukes hier heet, in de koningstijd bekend geworden via de Etruriërs. Tijdens de slag bij het meer Regillus tegen de burgers van Tusculum in 499 v. Chr. beloofde de Romeinse dictator hun een tempel, als zij de Romeinen de zege verleenden. In 484 v. Chr. werd deze tempel, waarvan thans nog drie zuilen staan, op het Forum ingewijd. Te Rome treedt Castor veel meer op de voorgrond dan zijn broeder. Hij, zelf ruiter, is de schutspatroon der Romeinse ruiters.
De Dioscuren behoren, evenals bijv. Amphion en Zethos, tot het type der „goddelijke tweelingen”, die men o.a. ook bij Kelten, Germanen, Balten en Indiërs (zie Asvins) vindt. De ook elders herhaaldelijk voorkomende traditie, dat één van beide tweelingbroeders goddelijk is, hangt samen met een primitief bijgeloof, dat de geboorte van een tweeling alleen kon verklaren door aan te nemen, dat een bovennatuurlijk wezen de vader was van een der kinderen.
Lit.: F. Altheim, Griech. Götter im alten Rom (1930), blz. 1 vlgg.; L. R. Farnell, Greek Hero Cults (Cambridge 1921), blz. 175 vlg.; Rendel Harris, The Heavenly Twins (Cambr. 1906); Idem, Boanerges (Cambr. 1913); F. Chapouthier, Les Dioscures au service d’une déesse (Paris 1935).