bijgenaamd Chrysostomos (volgens Photius, Bibl. 209), geboren 40, gestorven tegen het einde van de regering van Trajanus. Men kan zijn leven in drie delen verdelen.
Als zoon uit een rijke familie te Prusa (Bithynië), studeerde hij filosofie en welsprekendheid in zijn geboortestad en reisde vervolgens de Grieks Oosterse wereld af op zoek naar succes. Maar daar hij bevriend was met een familielid van Domitianus, dat door deze ter dood werd gebracht omdat hij naar de troon zou streven, moest Dio uit zijn vaderland vluchten. Die ballingschap duurde 14 jaar, waarin Dio leed zowel onder armoede als onder de scheiding van zijn gezin. Maar toen juist voelde hij zijn zielskracht toenemen en van rhetor werd hij een filosoof, die zijn gehoor leert, wat in het leven waarde heeft en wat niet. Hij ging op reis naar Borysthenis in het N. van Thracië om de Geten (Γἐται) te bestuderen, maar zijn werk hierover is verloren gegaan. Bij de troonsbestijging van Trajanus werd Dio door deze vorst met gunsten overladen; hij kon in triomf naar zijn vaderstad terugkeren, waar hij archont werd en werkte aan de verfraaiing en sanering van de stad. In voorspoed bleef hij evenzeer filosoof als in tegenspoed. Wij hebben van hem een door Byzantijnen verzamelde bundel redevoeringen, die ook Photius gekend heeft; er is geen volgorde in te onderkennen. Toch kunnen wij dat wat wij bezitten verdelen in redevoeringen van de eerste periode, waarin de schrijver zich onledig houdt met paradoxen, volgens de regels van de tweede sophistiek, zoals bijv. de Troïkos, waarin hij aantoont dat Troje nooit door de Grieken genomen is. In de tweede groep uit zijn tweede levensperiode herkennen wij het karakter van een goed burger, die zich zijn afstamming bewust is en die de twisten tussen Griekse steden tracht bij te leggen om te voorkomen, dat de Romeinen met wrede straffen ingrijpen. Hierdoor krijgen wij uit deze stukken een beeld van de Helleense wereld onder de Romeinse heerschappij. De derde groep is uit de tijd na zijn terugkeer, toen Dio geloofde, dat hij een zending had, nl. zijn tijdgenoten op te voeden tot een waardig gedrag zowel in de politiek als in de godsdienst. Dio toont grote moed, als hij er niet voor terugschrikt om aan de verschillende steden haar fouten voor te houden: hij vertrouwt op een idee van goddelijke zending, die hij diep in zijn binnenste voelt. In zijn wijze van uitdrukken volgt hij de Socratische eenvoud na en doet alsof hij niet naar welsprekendheid streeft. Wel is waar gebruikt hij niet de gesproken taal van zijn tijd, maar zijn Atticisme is zeer gematigd; de hedendaagse lezer kan er nog de bekoring van navoelen.PROF. DR S. ANTONIADIS
Bibl.: oudste ed. v. Morelli (Paris 1604), latere van L. Dindorf (2 dln, Leipzig 1857, herz. d. G. de Budé, 2 dln, Leipzig 1916-’19),v. H. v. Arnim (2 dln, Berlin 1893-1896) en v. J. W. Cohoon in Loeb Class. Library (5 dln, 1940 e.v., met Eng. vert.).
Lit.: H. v. Arnim, Leben und Werke des Dio von Prusa (Berlin 1898); L. Lemarchand, Dion de Pruse, les œuvres avant l’exil. Diss. Paris (1926).