(1, militair recht) is hetmisdrijf, waaraan de militair zich schuldig maakt:
1. die zich verwijdert met het oogmerk om zich voorgoed aan zijn dienstverplichtingen te onttrekken, het oorlogsgevaar te ontgaan, naar de vijand over te lopen of, zonder daartoe gerechtigd te zijn, bij een andere mogendheid of macht in krijgsdienst te treden;
2. wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede langer dan dertig, in tijd van oorlog langer dan vier dagen duurt;
3. die zich schuldig maakt aan opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid en daardoor een bevolen reis niet of niet geheel medemaakt (art. 98 Wetb. v. Mil. Strafrecht).
Desertie, in tijd van vrede gepleegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee j aren, in tijd van oorlog gepleegd echter met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden. Krijgstuchtelijke afdoening is slechts mogelijk in het sub 3 genoemde geval (het zgn. achterzeilen) indien daarbij de afwezigheid in tijd van vrede niet langer dan acht dagen duurt.
De wet noemt een aantal zwaardere vormen van desertie, zoals desertie door twee of meer personen gezamenlijk of ten gevolge van samenspanning, desertie door een bevelvoerend militair, desertie in of naar het buitenland, desertie met behulp vaneen tot de krijgsmacht behorende sloep, of met medeneming van een ten behoeve van de krijgsmacht gebezigd dier, wapen of munitie. Op deze zwaardere vormen staan ook zwaardere straffen (art. gg W. v. M.S.). De zwaarste vormen (desertie naar de vijand, desertie in tijd van oorlog uit een aangevallen plaats e.a.) kunnen met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren worden gestraft (art. 100 W. v. M.S.). Naar het vroegere militair-recht (het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande van 1815) werd bijna elke vorm van ongeoorloofde afwezigheid onder het begrip desertie gebracht, al werden ook toen reeds straffen van uitéénlopende zwaarte op de verschillende vormen bedreigd.
Desertie in engere zin (nl. verwijdering met het hierboven sub 1 genoemde oogmerk) komt aanzienlijk minder voor dan de gewone ongeoorloofde afwezigheid. Een bijzonder verschijnsel van de jaren na de bevrijding is de zgn. „Indië-desertie”, waaronder men heeft te verstaan desertie, in Nederland gepleegd door dienstplichtige militairen die zijn aangewezen voor uitzending naar lndië in verband met de taak van de Koninklijke Landmacht aldaar. De meeste van de „Indië-deserteurs” zouden wel bereid zijn hun militaire verplichtingen in Nederland na te komen doch zij worden door een, soms bijna pathologische vormen aannemende verbondenheid aan eigen haard en een daaruit voortvloeiende vrees voor het verre, onbekende land er toe gebracht, zich door desertie aan de uitzending te onttrekken. Ofschoon deze deserteurs overigens vrijwel zonder uitzondering goede staatsburgers zijn, eisen het landsbelang en de algemene preventie een strenge bestraffing. De bijzondere psychologische en andere problemen, welke zich bij de berechting van deze categorie voordoen, hebben echter aanleiding gegeven tot een speciale procedure bij het vooronderzoek (z afwezigheid en militair strafrecht).
LUIT.-KOL. MR H. H. A. DE GRAAFF
In BELGIË wordt als deserteur beschouwd en met destitutie gestraft:
1. de officier die zich van zijn korps, zijn verblijfplaats of het rijk verwijdert gedurende meer dan drie dagen in oorlogstijd, meer dan 15 dagen in vredestijd;
2. de militair die van zijn korps zonder verlof weggebleven is gedurende meer dan 3 dagen in oorlogstijd en 8 dagen in vredestijd, of die na een verlof zich bij zijn korps niet vervoegd heeft,
3 dagen in oorlogstijd en 15 dagen in vredestijd na afloop van zijn verlof.
Afspraak met een makker, samenspanning, overschrijding der grenzen van het Belgisch grondgebied, verkoop van voorwerpen van grote en kleine toerustingen zijn verzwaringen van de desertie.
Desertie in vredestijd wordt met militaire ge-vangenzetting gestraft; in oorlogstijd wordt het maximum der straffen, en zelfs de doodstraf, uitgesproken.
KOL. E. WANTY
(2, van zeelieden). Behalve militairen kun-nen ook schepelingen zich aan desertie schuldig maken. Het zich onttrekken aan de dienst op sche-pen kan voor het schip, de opvarenden of de lading ernstige gevaren met zich medebrengen, en hierin is de reden gelegen, dat sinds jaren verschillende Nederlandse wetten maatregelen hebben getroffen om die gevaren te bestrijden.
Na velerlei wetswijzigingen, waarvan een over-zicht te vinden is in het hieronder te noemen proefschrift, kwam de wet van 14 Juni 1930, Stbl. 240, houdende nieuwe wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst van kapiteins en schepelingen tot stand, welke in werking trad op 1 Oct. 1937. Hierbij zijn enige veranderingen aangebracht in het W.v.Str., en werd in beginsel de schepeling in rechte gelijkgesteld met andere arbeiders, zodat ook voor hen de regel geldt, dat het zich alleen maar onttrekken aan de gesloten overeenkomst, wel burgerrechtelijke gevolgen heeft (bijv. vergoeding van de schade veroorzaakt door het niet-nakomen van de verplichtingen voortvloeiend uit de gesloten overeenkomst), doch niet leidt tot het opleggen van straffen.
Art. 390 bepaalt thans, dat de schipper van een Nederlands schip, die na de aanvang van zijn monstering en vóór het einde van zijn verbintenis zich opzettelijk en wederrechtelijk aan het voeren van het schip onttrekt, tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren veroordeeld kan worden. Betreft het geval een schipper van een Nederlands zeevissersvaartuig, dan is de hoogste straf een maand.
Art. 391 bedreigt de schepeling, die zich in strijd met zijn verplichting uit de arbeidsovereenkomst aan de dienst op een Nederlands schip of zee vissersvaartuig onttrekt, indien door omstandigheden, waaronder hij handelt, gevaar voor schip, opvarenden of lading is te duchten, met gevangenisstraf van één jaar, of een maand, en verklaart hem dan schuldig aan desertie. Dat onttrekken is te beschouwen als een opzettelijke handeling.
Ook de reder, boekhouder of schipper, die een schepeling in dienst neemt, wetende, dat het nog geen maand geleden is, sinds deze desertie heeft gepleegd, is strafbaar krachtens art. 394 bis W. V. Str.
MR DR J. WIJNVELDT
Lit.: E. Löhnis, Desertie van schepelingen (Ac. Pr. Leiden 1887).