Frans schrijver (Mâcon of Charolles 1529 - gest. na 1576), behoort tot de kring van Maurice Scève, de zgn. Lyonse School.
Hij ging later naar Parijs en kwam in aanraking met de groep die zich verenigd had rondom Ronsard, de Brigade (de naam Pléiade, waarmee men tegenwoordig deze groep aanduidt, komt in Ronsard’s werk maar éénmaal voor en heeft burgerrecht verkregen vooral doordat zijn biograaf Binet hem gebruikt). In 1552 en 1553 noemde Ronsard hem als behorend bij zijn school. Des Autels was een intelligente geest, die tegenover Scève de duisterheid van diens dichtkunst durfde afkeuren en die tegenover Du Bellay van mening was, dat de dichter niet alleen niet vertalen moet, maar dat ook navolgen (zie Du Bellay) uit den boze is; hij moet oorspronkelijk zijn, evenals de Grieken dat waren. Hij vond ook, dat men verkeerd deed, alle vroegere dichtvormen te verwerpen, zoals Du Bellay wilde; de oude vormen hadden ook hun rechten. In zijn gedichten bezingt Des Autels naar de aard van de tijd een geliefde, Sainte, zich daarbij inspirerend op Petrarca en Laura. Hij is verder bekend geworden, doordat hij deelgenomen heeft aan de strijd om de vereenvoudiging van de spelling.DR G. G. ELLERBROEK
Bibl.: Repos de plus grand travail (Lyon 1550); La suite du Repos (Lyon 1551); Amoureux Repos (Lyon 1553); Traité touchant l’ancienne orthographe (1548); Répliqué aux furieuses défenses de Louis Meigret (1551); Mythistoire baragouyne de Franfreluche et Gaudichon (1574). Zie ook de Bloemlezing van Becq de Fouquières: Œuvres choisies des poètes français du 16e siècle (1880).
Lit.: G. Colletet, Vie de G. des A., gepubl. door Ad. v. Bever, in: Rev. de la Renaiss. (1906); H. Hartmann, G. des A., ein franz. Dichter u. Humanist (Zürich 1907); J. Madeleine, G. d. A. et les Jeux des Romans, in: Rev. de l’Hist. litt. de la Fr. (1911); H. J. Chamard, Du Bellay, p. 147 vlgg. (Lille 1900). Over zijn taalkundige ideeën: F. Brunot, Hist. de la langue française II, p. 106 vlgg. (1906); Ch. L. Livet, La Grammaire franç. et les grammairiens du XVIe s., p. 117 vlgg. (1859).