is een Perzisch woord, dat waarschijnlijk „arme” betekent. Het is, evenals het Arabisch gelijk betekenende woord fakîr, een aanduiding geworden voor leden van Mohammedaanse mystieke orden (tarîka’s) en wel voor die leden, die zich geheel en al aan de mystieke oefeningen wijden en òf te zamen wonen in een soort klooster (chângâh of, in Turkije, tekke), òf als godsdienstige bedelaars het land doortrekken.
De genoemde mystieke orden tellen ook leden, die men met lekebroeders kan vergelijken en hun plaats in de wereldlijke samenleving blijven innemen; ook zij worden wel eens in ruimere zin derwisjen genoemd. Overigens is het woord beperkt tot Perzië en omliggende gebieden, vooral Turkije; in andere Mohammedaanse landen worden de aanhangers van mystieke broederschappen anders genoemd (fakîr in Indië; ichwân of maraboets in Noord-Afrika). Men noemt vaak de mystieke Mohammedaanse orden „derwisj-orden”. Doordat er een zeer groot aantal zulke orden bestaan, onderscheidt men ook een groot aantal soorten van derwisjen: de Mewlewi’s, de Bektasji’s, de Roefa’i’s, de Kalenderi’s of Kalenders, enz. (zie Soefisme). In Turkije zijn in 1925 door regeringsbesluit de soefi-orden afgeschaft en zijn dus daar ook de derwisjen verdwenen.
Bektasji’s noemt men de aanhangers van een vroeger overal in Turkije verspreide Mohammedaanse mystieke orde, welke zich noemde naar Hadji Bektasj Weli, een derwisj, die in de tijd van de eerste Osmaanse sultans geleefd zou hebben. De Bektasji’s bezaten in Klein-Azië en in Europees Turkije (vooral Albanië) een groot aantal kloosters, maar ook een groot deel van de Turkse bevolking zelve hing deze orde aan, zodat men eerder van een secte kan spreken. De godsdienstige leerstellingen en gebruiken van de Bektasji’s vertonen enige merkwaardige trekken, die doen vermoeden, dat ook Christelijke elementen tot hun ontstaan hebben medegewerkt; zo kennen de Bektasji’s ook zoiets als de doop. Bij de orthodox Mohammedaanse schriftgeleerden hebben zij een slechte naam; zij worden voor niet veel meer dan ketters verklaard.
Van oudsher hebben aanknopingspunten tussen het legercorps van de Janitsaren en de Bektasji’s bestaan en de overlevering wil, dat Hadji Bektasj zelf ca 1350 het corps zou hebben gevormd en ingewijd. Latere onderzoekingen hebben aangetoond, dat de heilige vermoedelijk een halve eeuw vroeger heeft geleefd. De oudste geschiedenis van de Bektasji-orde — welke voor de sociaal-religieuze ontwikkeling van het Osmaanse Rijk van grote betekenis is geweest — is weinig bekend, hoewel talrijke legendarische vertellingen daarover in omloop zijn. Toen sultan Mahmoed II in 1825 de Janitsaren had uitgeroeid, zijn de Bektasji’s eveneens tijdelijk aan vervolging blootgesteld geweest. Met de verdwijning van alle andere derwisjen sedert 1925 verdwenen ook de Bektasji’s. Alleen de Bektasji-kloosters in Albanië en één klooster bij Cairo bestaan nog.
Lit.: P. Brown, The darvishes or oriental spiritualism (London 1927); J. K. Birge, The Bektashi Order of Derwishes (London en Hartford 1937).