is afkomstig van een Naaldboom, de Zilverden of Zilverspar Abiës alba Mill. (syn. A. pectinata D.C.) en niet zoals de naam zou doen verwachten van de Den of Pijnboom (Pinus sylvestris). Het wordt vaak verward met het vurenhout, dat afkomstig is van de Fijnspar Picea excelsa Link. In dennenhout komen normaal geen harsgangen voor, in vurenhout wèl, hoewel spaarzaam, terwijl ze in grenenhout, het hout van de den, veel voorkomen.
Het meeste dennenhout is afkomstig uit Midden-Europa, doch er komt ook veel uit Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije. Vooral uit het Schwarzwald komt hout van lange, zware afmetingen (de boom kan 65 m hoog worden) dat in vlotten langs de Rijn wordt aangevoerd. Eig. s.g. vers 0,77-1,23, luchtdroog 0,37-0,60, kunstmatig gedroogd (110 gr. C.) 0,48-0,50. Het is lichtgeel tot roodachtig van kleur, doch wordt door het gebruik grauw; het heeft duidelijke jaarringen, is zacht en gemakkelijk splijtbaar, vooral in radiale richting, doch heeft vaak kernscheuren; het is zeer duurzaam, indien blijvend droog of onder water; door creosotering wordt het goed bestand tegen weersomstandigheden. Gebruik: voor masten, hei- en telegraafpalen, voor dwarsliggers en beschoeiingen, voor steigerwerk, kisten, goedkoop meubelhout, doch minder goed voor onbedekte vloeren, daar de planken snel grauw worden en licht schilferen.Lit.: M. E. H. Tjaden, Microsc. onderzoek van Hout (Amsterdam 1919), p. 59; Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches II (Leipzig 1928), p. 1286.