noemt men zekere algemene beginselen, die ons denken beheersen en wel in die mate, dat zonder haar het denken onmogelijk is. Elke poging om er aan te twijfelen onderstelt haar geldigheid.
Ze zijn geen psychologische wetten, maar noodzakelijke inzichten. Wij kunnen niet denken tenzij in overeenstemming met haar, omdat we inzien, dat het zijn van de dingen ze noodzakelijk vordert. Als denkwetten gelden in het bijzonder het beginsel van de identiteit, het beginsel van de (te vermijden) tegenspraak, het beginsel van het uitgesloten derde en het beginsel van de voldoende grond. Het identiteitsbeginsel of principium identitatis houdt in: alles wat is, is wat het is, of symbolisch voorgesteld: A = A. Het beginsel van tegenspraak of principium contradictionis zegt: iets kan niet tegelijk onder hetzelfde opzicht zo zijn en niet zo zijn, of m.a.w. contradictorische oordelen kunnen niet tegelijk waar zijn. Het beginsel van het uitgesloten derde of principium exclusi tertii zegt: een ding is of wel zo of niet zo, m.a.w. contradictorische oordelen kunnen niet tegelijk fout zijn. Bij dit laatste wordt natuurlijk verondersteld, dat men niet met zinledige tegenstellingen te doen heeft zoals bijv.: de deugd is of driehoekig of niet driehoekig. Het zinledige is immers geen object van het denken en bijgevolg is daarop deze denkwet niet toepasselijk.Het neo-intuïtionisme ontkent de universele geldigheid van het „tertium non datur” met betrekking tot het oneindige in de wiskunde. Inderdaad is het beginsel ook hier niet toepasselijk zodra de mathematische oordelen zinledig of althans ons niet als zinvol bekend zijn. Hegel wil aan de drie genoemde beginselen slechts betrekkelijke geldigheid toekennen. Het beginsel van de voldoende grond of principium rationis sufficientis houdt in: niets bestaat zonder voldoende grond. Volgens sommigen zou het van Leibniz afkomstig zijn; waar is dat hij het voor het eerst aldus heeft geformuleerd. Het beginsel zelf was reeds in de scholastieke wijsbegeerte bekend waar het werd uitgedrukt door het gezegde: omne ens est intelligibele, d.w.z. alles wat is moet (in zich) begrijpbaar zijn. Het verschilt van de vorige in zoverre, dat het meer een metafysisch beginsel is, het affirmeert immers een eigenschap van alle zijn, een eigenschap echter die verband houdt met ons intellect.
PROF. DR E. J. E. HUFFER S. J.
Lit.: zie de handboeken over Logica, bijv.: H. W. B. Joseph, An Introduction to Logic (Oxford 1916); J. Geyser, Grundlegung der Logik und Erkenntnistheorie (Münster 1919); A. von Pauler, Logik (Berlin 1929).