afkomstig van het Latijnse woord Deus (God), staat in de godsdienstwijsbegeerte tegenover theïsme als het stelsel dat (tegen het atheïsme) Gods bestaan erkent, als (tegen het pantheïsme) van de wereld onderscheiden, maar ook gescheiden, in die zin dat God, na de wereld geschapen te hebben, nu voorts op de gang van de dingen geen invloed meer oefent, terwijl het theïsme zich God juist denkt als in voortdurende, albeheersende verhouding tot die wereld. Reeds in de primitieve godsdiensten komen vormen van deïsme voor, speciaal daar waar de Godheid als verborgen oer-macht achter ’s werelds beloop beleden wordt, zonder daarop direct invloed uit te oefenen (vgl.
N. Söderblom, Das Werden des Goltesglaubens, Goden als „Urheber”). De macht van de goden staat aan het begin van alle dingen, maar activeert zich niet continu. Het is een gereserveerde macht, God wordt tot „Welthintergrund” (v. d.
Leeuw, Phdri. der Religion, 151).In de dogmengeschiedenis verstaat men echter onder deïsme die opvatting van het Christendom, die er een natuurlijke, voor het verstand begrijpelijke godsdienst in ziet, waaruit dus alles wat boven de rede gaat als vervalst behoort te worden uitgedelgd. Het is verwant aan het naturalisme, dat de natuurlijke godsdienst als maatstaf ook van het Christendom ziet; en aan het rationalisme, dat de rede toelaat ook op de geopenbaarde, Christelijke godsdienst critiek te oefenen. Onder velerlei invloeden heeft vooral in Engeland dit deïsme zich ontwikkeld. Wij noemen Eduard Herbert Lord Cherbury, gest. 1648, met zijn Tractatus de veritate religionis (1624) en De religione gentilium (1645; 1663 te Amsterdam); Thomas Hobbes de „grootvader aller deïsten”, gest. 1679, met zijn Leviathan (1651); John Locke, gest. 1704, met Nederlandse remonstranten bevriend, schrijver van Epistolade tolerantia (1689; Engels 1692), Essay concerning human understanding (1690), Some thoughts concerning education (1693; Nederlands door Verver 1753), The reasonableness of Christianity (1695); Charles Blount, gest. 1693, die in zijn Anima mundi (1679) en Oracles of reason, posthuum, het Christendom met bijtende spot aanvalt; John Toland, gest. 1722, wiens Christianity not mysterious wil aantonen, dat er in het oorspronkelijke Christendom niets onbegrijpelijks was, doch dat Joodse en heidense invloeden het verduisterd hebben; Anton Collins, gest. 1729, in wiens Discourse on Freethinking (1713) de vrijdenker reeds de latere betekenis van ongelovige heeft; Thomas Woolston, gest. 1731, die in Miracles of our Saviour (1727-1730) de wonderen allegorisch verklaart; graaf Shaftesbury, gest. 1713, in zijn Characteristics (1711), ziet in het Christendom de godsdienst van het zedelijk goede als hoogste schoonheid; Matthew Tindal, gest. 1733, de grote apostel van het deïsme, verdedigt in Christianity as old as the creation (1730) de stelling, dat de natuurlijke godsdienst de volmaakte zij en het Christendom slechts waar voor zover het met die andere overeenstemt; Thomas Morgan, gest. 1743, is in zijn Moral philosopher (1737) heftig anti-joods.
Het deïsme heeft ook buiten Engeland geen geringe invloed geoefend, zonder dat allen, die voor de tolerantie en voor het recht van de rede in de godsdienst of voor bijbelcritiek zijn opgekomen, deïsten waren. Van de Franse encyclopaedisten geldt, dat zij deïsten zijn geweest naar de negatieve zijde.
PROF. DR H. VAN OYEN
Lit.: G. V. Lechler, Gesch. des Englischen Deismus (Stuttgart 1841); Thorschmid, Versuch einer vollst. Eng.
Freydenker Bibliothek (1765-1767); V. Meyer, Thomas Hobbes, Darstellung und Kritik seiner Lehren (Freiburg 1884); Cherbury, Autobiography, nieuwe uitg. (London 1904); Fox Bourne, Life of John Locke (2 din, London 1876); Jan den Tak, Locke en Spinoza over de tolerantie (Amsterdam 1926); Inleiding van Horst Stephen voor de nieuwe uitg. van Spalding, Bestimmung des Menschen (1748) en Wert der Andacht (1755), Gieszen 1908; A. E. Taylor, Thomas Hobbes (1908); W.
Dilthey, Ges. Schriften II (Weltanschauung u. Analyse des Menschen seit Renaissance u. Reformation) (1921); J.
Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom A. A. van Schelven, Uit den Strijd der Geesten (1944); Davis Lerch, Das Problem der Toleranz (1948); H. J. Mispelblom Beyer, Tolerantie en fanatisme, diss.
Leiden (1948).