is waarschijnlijk uit dog en windhond gefokt voor de jacht op beer, wild varken, wolf en alle grof wild. Kwam in geheel Midden- en West-Europa, Groot-Brittannië en Ierland inbegrepen, voor.
Na 1870 in Duitsland door hernieuwde kruising met de windhond verfijnd en herdoopt in Duitse dog, welke naam alleen Nederland overnam. Thans is Deense dog officieel geworden. Schofthoogte minstens 76 cm, doorgaans meer. Kleuren: gestroomd, effen geel, blauw of zwart en zwart op wit gevlekt.
Snijders beeldde hen herhaaldelijk uit. Vóór zijn tijd beschermde men de zware honden, die het door de lichtere gehinderde wild moesten aanvallen, door zwaargevoerde dekken. In aard is de Grote Deen, zoals men hem in Indonesië noemt, op en top dog. Alleen nog huis- en waakhond.