De darminhoud is tot de geboorte steriel. Tijdens de geboorte wordt het kind besmet met bacteriën, die zich in de uitwendige geslachtsdelen van de moeder bevinden.
Kort na de geboorte blijkt namelijk in de mond van de pasgeborene ongeveer dezelfde bacteriële flora voor te komen als in de schede van de moeder. Enige dagen later komen ook andere bacteriën in de mond voor die afkomstig zijn uit de neus-keelholte van de moeder en van andere personen, die het kind verzorgen. Ook door de anus dringen bacteriën naar binnen, o.a. uit het badwater, zodat men soms reeds na 4 uur en gewoonlijk 10-17 uur na de geboorte bacteriën in de ontlasting van de pasgeborene kan aantonen. Korte tijd later vindt men ook bacteriën in de ontlasting, die uit het voedsel afkomstig zijn.
In de eerste levensweken bestaat de flora van de ontlasting van zuigelingen met borstvoeding voor 99 pct uit fijne staafjes, de Lactobacillus bifidus; de ontlasting van zuigelingen met flesvoeding bevat altijd een mengsel van verschillende bacteriën.Bij volwassenen bevat de inhoud van de lege maag meestal geen bacteriën. Tijdens de maaltijd komen met het voedsel vele bacteriën in de maag, doch de meeste van deze bacteriën worden door de zure maaginhoud gedood. Bij sommige maagziekten, waarbij weinig of geen zoutzuur wordt gevormd, vindt men wel bacteriën in de maag; zo wordt bij maagkanker de staafvormige bacil van Boas-Oppler beschreven.
Ook de twaalfvingerige darm bevat bij de gezonde volwassene meestal geen bacteriën. Wel vindt men deze dan voorbij de twaalfvingerige darm, aanvankelijk in zeer gering aantal en vnl. enterococci (EVZFQOV, enteron, het Griekse woord voor darm; coccus, ronde bacterie). In de lagere delen van de dunne darm neemt het aantal van deze bacteriën geleidelijk toe en komen ook andere soorten voor. In de dikke darm wordt een zeer groot aantal bacteriën gevonden.
In het microscopische praeparaat van de ontlasting ziet men ontelbare bacteriën van verschillende vormen. Men heeft berekend, dat 1/4 tot 1/3 van het gewicht van de ontlasting uit bacteriën bestaat; de meeste van deze bacteriën zijn dood.
De bekendste darmbacterie is de in 1886 door Escherich beschreven Bacterium coli (colon = dikke darm), nu ook Escherichia coli genoemd. Dit is een bacterie, die zeer gemakkelijk te kweken is. Het is een staafje, dat zich met de kleuring volgens Gram zgn. Gram-negatief kleurt, en dat door het bezit van zweepdraden beweeglijk is.
Bij isolatie groeit deze bacterie op eenvoudige voedingsbodems; kenmerkend is, dat verschillende suikers (o.a. glucose, lactose) worden vergist onder zuur- en gasvorming. In een gram ontlasting vindt men 100-1000 millioen colibacteriën. Bij alle dieren komen deze bacteriën in het darmkanaal voor. Er zijn vele onderling verwante vormen beschreven.
Eykman heeft gevonden, dat in de darmen van de mens en van warmbloedige dieren een bepaald type voorkomt, dat in staat is bij 45 gr. C., glucose nog te vergisten, waarbij gas wordt gevormd. Men past dit toe bij het drinkwateronderzoek (proef van Eykman): 50 cm3 drinkwater mag dit type colibacteriën niet bevatten. Vindt men in drinkwater, in melk, op oesters of groenten dergelijke colibacteriën, dan is dit een aanwijzing voor een faecale (faeces = ontlasting) besmetting en dan bestaat dus ook de mogelijkheid van een besmetting met ziekteverwekkende darmbacteriën (typhus-, paratyphus-, dysenteriebacteriën, choleravibrionen).
Deze laatste kunnen nl. in drinkwater veel moeilijker worden aangetoond: haar aantal is meestal veel geringer dan dat van de colibacteriën, die minder snel in water afsterven en bovendien veel gemakkelijker te kweken zijn.
In de darmen zijn de colibacteriën geen ziekteverwekkers. In andere organen veroorzaken zij echter ontstekingen. Zo worden de meeste ontstekingen van de galwegen en van de urinewegen door deze bacterie veroorzaakt. Een enkele maal kunnen zij ook in het bloed komen en dan een ernstig ziektebeeld veroorzaken met abscessen in vele organen.
In het algemeen kan men deze infecties genezen met de moderne sulfonamides (als prontosil, cibazol, percoccide), minder goed ook met het antibioticum streptomycine, doch niet met penicilline.
Naast deze verschillende vormen van colibacteriën en de bovengenoemde enterococci komen in de dikke darm vele andere bacteriën en gisten voor. Ook komen steeds de zgn. anaërobe darmbacteriën voor, die slechts groeien bij verminderde zuurstofspanning of bij volkomen afwezigheid van zuurstof. Onder deze vindt men vele sporevormende soorten. Zo vindt men altijd het Clostridium Welchii, dat bij wondinfecties het gasgangreen of gasoedeem kan verwekken.
Ook treft men, vooral bij paarden, steeds het Clostridium tetani aan, dat bij wondinfecties tetanus veroorzaakt. Deze Clostridia leven in de grond en vormen sporen, die met verontreinigd voedsel in het darmkanaal komen.
Deze sporen worden nl. door de zure maaginhoud niet gedood. Van het darmkanaal uit maken de Clostridia de mens nimmer ziek. Met de ontlasting worden echter sporen uitgescheiden; vandaar, dat straatvuil, besmet met ontlasting van paarden en teelaarde na besmetting met paardenmest zeer gevaarlijk zijn bij verwondingen voor het ontstaan van tetanus. In de darminhoud van runderen komen paratyphus B-bacteriën voor.
Kort voor de dood, ten gevolge van welke ziekte dan ook, kunnen deze bacteriën bij het rund in het bloed dringen en zich zo in alle organen verspreiden. Het vlees van deze in nood geslachte dieren bevat dan veel paratyphus B-bacteriën, die bij de mens zowel het ziektebeeld van de dysenterie, als een ziektebeeld, dat op buiktyphus gelijkt, kunnen veroorzaken. In de darminhoud van verschillende huisdieren (vooral varkens) komt het Clostridium botulinum voor, dat in 1895 door van Ermengem in ham werd ontdekt. Ook deze bacterie vindt men bij noodslachtingen in het vlees, waarin deze zich bij onvoldoende conservering kan vermenigvuldigen.
Hoewel deze bacterie op zichzelf voor de mens onschadelijk is, vormt zij echter een toxine, dat reeds in een dosis van 0,01 mg de mens kan doden. Gebruik van dergelijk vlees (onvoldoende gerookte ham, worst, huisinmaak) veroorzaakt ziekteverschijnselen, bekend onder de naam botulismus: meestal binnen 24 uur na gebruik van het bedorven voedsel ontstaan braken, wijde pupillen, verlammingen van de oogspieren, slikstoornissen, bewusteloosheid, dood.
De opvattingen over de functie van de darmbacteriën hebben zich in de laatste 50 jaren herhaaldelijk gewijzigd. Na het werk van Pasteur over de gisting (z bacteriën, bacteriologie) beschouwde men de aanwezigheid van microben in de darm als een noodzakelijke voorwaarde voor het leven, daar deze mede verantwoordelijk werden geacht voor de vertering van het voedsel. Het is echter in 1912 aan Cohendy gelukt om kuikens gedurende 12 tot 14 dagen volkomen steriel te doen opgroeien, waarbij dus ook de darminhoud geen bacteriën bevatte. Mits alle voor de groei noodzakelijke vitamines werden toegevoegd was de groei van deze dieren normaal.
Wel verteerden zij het voedsel inderdaad iets minder goed, doch zij ondervingen dit door meer te eten.
Onder invloed van Metschnikoff heeft men de darmbacteriën ook beschouwd als schadelijk voor het organisme. Vele darmbacteriën geven aanleiding tot rotting. Toxische stoffen, die bij deze rotting ontstaan, kunnen door de darmwand worden geresorbeerd en zouden dan de oorzaak zijn van verschillende ziekten (arteriosclerose, veroudering, chronisch rheuma). Daar in een normaal organisme de giftige stoffen, die uit de darminhoud worden opgenomen, in de lever onschadelijk worden gemaakt, zou dit vooral te duchten zijn bij leverziekten.
Ter bestrijding werd door Metschnikoff het gebruik van Yoghurtmelk aangeraden, dat de Lactobacillus Bulgaricus bevat, die de rotting tegengaat en de gisting bevordert. Het standpunt van Metschnikoff en zijn leerlingen wordt tegenwoordig door de meeste artsen niet meer gedeeld.
Gedurende de laatste jaren zijn bij het vitamineonderzoek feiten aan het licht gekomen, die wellicht beslissend zullen zijn voor ons inzicht in de functie van de darmbacteriën. Bij proeven op ratten is nl. gebleken, dat in haar darmkanaal door bacteriën verschillende vitamines (vitamine K, E, B- complex, foliumzuur) worden opgebouwd en door de rat worden gebruikt. Bij de mens zijn waarnemingen verricht, die op hetzelfde feit wijzen. Naast bacteriën, die vitamines opbouwen, zijn er echter ook andere, die deze vitamines afbreken en gebruiken voor haar stofwisseling.
Het probleem van de functie van de darmbacteriën is dus veelzijdig en een juist oordeel is op dit ogenblik nog niet mogelijk.
Zeker kan men door verandering van de voeding ook een verandering teweegbrengen in de darmflora. Door gebruik van melksuiker of van een voeding, die vnl. uit aardappelen bestaat (zoals in Nederland in Wereldoorlog II het geval was), ontstaat bij vele mensen een brijige, gistende ontlasting, die veel zgn. jodophiele bacteriën bevat. Deze jodophiele bacteriën kleuren zich met jodium bevattende oplossingen (bijv. lugol) evenals zetmeel blauw. Men vindt deze bacteriën in grote hoeveelheid alleen in de ontlasting als er sterke gistingsprocessen in de darm plaats hebben.
Geeft men een dieet, dat vnl. uit vetten en eiwitten bestaat, dan vindt men een geheel andere flora in de ontlasting.
Afzonderlijk moeten nog de ziekteverwekkende of pathogene darmbacteriën besproken worden. Iedere lijder aan buiktyphus scheidt 10 dagen na het begin van de ziekte een groot aantal typhusbacillen met de ontlasting uit en kan dit soms ook na de genezing nog lange tijd blijven doen. Bij de bacillaire dysenterie vindt men verschillende soorten dysenteriebacteriën in de ontlasting. Bij deze beide ziekten is de ontlasting altijd de eigenlijke bron van de besmetting.
Bij paratyphus vindt men paratyphusbacteriën in de ontlasting. De besmetting geschiedt hier meestal door vlees, afkomstig van noodslachtingen (zie boven) of door onvoldoende gekookte eendeneieren of daarmee vervaardigd gebak of consumptie-ijs. In de ontlasting van lijders aan cholera vindt men het in 1884 door Koch beschreven Vibrio cholerae, een kommavormig staafje. Ten slotte kunnen ook tuberkelbacillen in de ontlasting voorkomen.
Voor de verspreiding van de tuberculose heeft dit echter geen betekenis.
DR N. LUBSEN.