(si’belee) (Lat.; Grieks Kybele (kûbelê), Lydisch Kybebe (-bêbê), Phrygische godin, oorspronkelijk vereerd te Pessinus in de vorm van een steen (meteoor?). Naar de berg Dindymos werd zij Dindymëne genoemd.
Zij wordt gewoonlijk voorgesteld rijdend op een wagen met leeuwen bespannen. Haar priesters waren de Galli.Zij was de voortbrengende kracht in de natuur, de moeder Aarde, schenkster van alle voortbrengselen en meesteres over alle dieren, en werd daarom als de Grote Moeder (in het Latijn Magna Mater) vereerd.
Zij werd tot beschermster van mens en steden (als zodanig draagt zij wel een kroon in de vorm van muurtinnen).
Haar dienst werd in 204 v. Chr. op bevel van een orakel naar Rome overgebracht, opdat zij hulp zou verlenen in de Punische oorlog. Daar vond haar dienst, waarvan de Oosterse uitbundigheid enigszins getemperd werd door Romeinse zin voor decorum, vooral ingang bij de hogere standen. Ter ere van haar werden de spelen van de Megalesia of Megalensia (Grieks Megalê Mêtêr = Magna Mater) gevierd.
Ook de ritus van het taurobolium, waarbij men door besprenkeling met het bloed van een offerdier, van zonden bevrijd en zelf tot God werd, werd met haar verbonden. In de keizertijd stond de figuur van Attis in het centrum van de met haar dienst verbonden ceremoniën. Haar verering breidde zich toen sterk uit.
Lit.: J. G. Frazer, The Golden Bough3, IV C1914); H. Graillot.LeCultede Cybèle(i9i2); M.
J. La grange, Rev. Bibl. ( IQI 9); F. Cumont, Les relig. oriënt, dans le paganisme romain de dr. (1929).