is een van de oudste takken van sport. Op een gravure uit 1344, te vinden in de Bodleian uitgave „Roman van Koning Alexander”, komen reeds de namen fielder, batsman en bowler voor; het spel wordt „clubball” betiteld en de punten worden door „slaan en lopen” verkregen, juist als thans bij cricket.
Cricket schijnt zijn ontstaan te ontlenen aan oude spelen als rounders, stump-cricket en stool ball. Onder de titel cat and dog werd ca 1700 in Schotland een dubbel wicketspel gespeeld, een voortplanting van het oude Engelse tipcat-spel. John Nyren, een van de grootste Engelse cricketspelers uit vroeger eeuwen, noemde het spel „tipcat” een echte plebejische imitatie van cric-ket. Anderen menen dat de oorsprong van cricket gezocht moet worden in het vroeger veel beoefende hand in and hand out (Handyn and Handoute), een spel dat reeds in 1477 werd gespeeld. Tussen 1820 en 1825 werd cricket geïntroduceerd op de Colleges, en in Walpole’s brieven, te Eton geschreven, maakt hij gewag van het feit dat de leerlingen zich onderscheiden hebben in Grieks ….(tekst ontbreekt)op het wereldberoemde cricketterrein Lord’s te Londen gespeeld.
In het begin van deze eeuw nam het aantal beoefenaars van het spel in Nederland langzaam maar zeker af. Tussen 1910-’20 zorgden Engelse coachers als Warburton, Bowley e.a. echter voor een verhoging van het spelpeil, terwijl ook door het verblijf van tal van Engelse geïnterneerden (1914-1919/20) cricket wederom begon op te bloeien. Ook heeft de oprichting in 1921 van de Touring Club de Flamingo’s, met A. M.
J. de Beus, de huidige voorzitter van de Haagse Cricket Club, als zeer diligent secretaris, heel veel tot verbetering van het spel bijgedragen. Clubs zijn o.m. gevestigd te: Amsterdam, Arnhem, Bilthoven, Deventer, Enschede, Eindhoven, ’s-Gravenhage, Haarlem, Hilversum, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Venlo en Voorburg. Sinds 1933 wordt de cricketsport ook in Nederland door dames beoefend, er bestaat ook een Nederlandse Dames Cricket Bond, doch het dames-cricket wordt slechts door enige clubs beoefend. (A.C.C. te Amsterdam; Kampong te Utrecht en Quick te Nijmegen). Tot de grootste spelers behoren o.m.
C. J. Posthuma (Rood en Wit en Nederland 1891 1928), jhr mr C. Feith (H.C.C. en Nederland 1891-1937), mr H. van Manen (H.C.C. en Nederland, 1919 tot heden), J.
H. Hisgen (Volharding, V.R.A. en Nederland, 1894-1927), terwijl A. de Haan Azn gedurende bijna een halve eeuw bondsbestuurslid is geweest. In 1947 werd hij tot eresecretaris benoemd.
Het spel
Een cricket-wedstrijd wordt gespeeld tussen twee partijen van elf spelers tenzij anders overeengekomen is. Elke partij speelt beurtelings twee innings. De score wordt door punten (runs) berekend. Een run wordt gescoord wanneer de batslieden na een slag of op elk ogenblik, dat de bal in spel is, elkaar gekruist en veilig hun grond bereikt hebben.
De aldus verkregen punten worden door de daartoe aangestelde personen ,scorers”) opgetekend. De partij die de meeste punten behaalt, wint de wedstrijd.
Een wedstrijd is alleen dan gewonnen, als hij uitgespeeld of opgegeven is. Voor de aanvang van elke wedstrijd worden twee scheidsrechters (umpires) aangesteld, voor elke kant één. De bal mag niet minder dan 5,5 ounces (171 g) en niet meer dan 5,75 ounces (178,8 g) wegen. Hij mag niet kleiner zijn dan 83/16 inches (22,4 cm) en niet groter dan 9 inches (22,9 cm).
Het bat mag niet breder dan 4,25 inches (10,8 cm) en niet langer dan 38 inches (96,5 cm) zijn. De wickets staan tegenover en evenwijdig aan elkaar wordt rechthoekig daarop een dwarsstreep achter het wicket getrokken, de return-crease. Deze is van onbepaalde lengte. De popping-crease wordt op 4 feet (1,22 m) afstand evenwijdig aan het wicket getrokken.
Zij is onbepaald in lengte.
De bal moet gebowld worden, wordt hij gegooid of gesmeten, dan roept een van de scheidsrechters: ,,no ball”. De bowler moet bij het loslaten van de bal één voet achter de bowling crease en binnen de return-crease op de grond hebben, anders roept de scheidsrechter: „no ball”. Wordt de bal zo hoog over of zo ver van het wicket gebowld dat hij volgens het oordeel van de scheidsrechter, buiten bereik van de batsman is, dan roept deze: „Wide ball”. De bal moet beurtelings van elk wicket, in overs van 6 ballen gebowld worden.
De batsman die aan slag is („striker”) is uit wanneer zijn wicket neergebowld wordt, ook wanneer de bal eerst zijn bat of hem zelf aanraakt — „bowled” — of, wanneer de bal van een slag van het bat of de hand, doch niet de pols, vastgehouden wordt, vóór hij de grond aanraakt — „caught” —, of als hij de bal spelende, zijn wicket neerslaat met zijn bat of enig deel van zijn lichaam of kleding („hit-wicket”); of wanneer de batsman de bal trachtende te spelen, doch hem niet aanrakende met het bat of de hand, buiten zijn grond is, terwijl het wicket door de wicketkeeper wordt neergeslagen met de bal of met de hand of de arm, mits de bal in die hand zij („stumped”); of, indien hij met enig deel van zijn lichaam (zijn hand uitgezonderd) hetwelk zich bevindt tussen wicket en wicket, een bal tegenhoudt die, naar de mening van de scheidsrechter aan het wicket van de bowler gepitcht zal zijn in een rechte lijn van dit wicket naar dat van de batsman, dan wel gepitcht zal zijn aan de off-kant van het wicket van de batsman en dit laatstgenoemde zou hebben geraakt („leg before wicket”). De helder mag de bal met elk deel van zijn lichaam stoppen, doch indien hij hem opzettelijk op andere wijze stopt, heet de bal dood en zullen 5 punten bij de run of runs gevoegd worden die reeds gemaakt zijn. Is geen run gemaakt, dan worden er 5 toegevoegd.
De scheidsrechters zijn de enigen bij wie de beoordeling over eerlijk of oneerlijk spel, geschiktheid van het terrein, het weder en het licht voor het spel berust. Zij beslissen in alle geschillen en zo zij het niet eens zijn, zal de stand van zaken gehandhaafd worden. Zij mogen geen batsman uitgeven, tenzij de tegenpartij appelleert. Een appèl „How’s that” omvat alle vragen van uitgaan …(tekst ontbreekt).