is een vorm van dwerggroei, die gepaard gaat met geestelijke ontwikkelingsstoornissen en die wordt veroorzaakt door het ontbreken of sterk tekortschieten van de schildklierfunctie gedurende de groei, dus voor de geboorte en in de prille jeugd. De lijders aan cretinisme noemt men cretins.
De herkomst van dit woord is onzeker. Sommigen veronderstellen dat het is afgeleid van het Romaanse cretina (= creatuur of ongelukkig schepsel) of van creta (= krijt, naar de grijzige, droge huid) of van het eiland Creta, waar zulke dwergen het eerst in groten getale zouden zijn aangetroffen. Anderen menen dat er een verband bestaat met het woord Christen, vanwege de blijmoedigheid, zorgeloosheid en zachtzinnigheid, die vele cretins eigen zijn en die zo sterk contrasteren met hun, objectief beschouwd, ellendige toestand. Men onderscheidt endemisch en sporadisch cretinisme.a. Endemisch cretinisme is al eeuwen bekend. Uitvoerig is het in de 16de eeuw beschreven door Paracelsus. Het komt hoofdzakelijk voor in bergstreken als Alpen, Pyreneeën, Karpaten, Himalaya enz., gebieden waar bovendien vele bewoners lijden aan endemische krop (struma), doofstomheid en zwakzinnigheid. Ook dieren zijn in zulke streken met krop en cretinisme behept. Reeds in 1850 heeft de Fransman Chatin waarschijnlijk gemaakt dat deze ziektetoestanden berusten op jodiumgebrek, doch pas in de laatste decennia is dit van zoveel kanten bevestigd, dat men nu algemeen een te laag jodiumgehalte van het drinkwater en van andere voedingsmiddelen als de voornaamste oorzaak van endemisch cretinisme en van endemische krop erkent. Jodium is een bestanddeel van het schildklierhormon (thyroxine) dat grote invloed heeft op de groei en de stofwisseling. Is er te weinig jodium, dan gaat het schildklierweefsel (onder invloed van de hypophyse) woekeren in een tot machteloosheid gedoemde poging om meer thyroxine te vormen. Zo ontstaat de krop; het schildklierweefsel raakt vroeger of later uitgeput, het ontaardt en wordt meer en meer vervangen door bindweefsel en adenoomknobbels. Vele doch niet alle cretins hebben al bij de geboorte een flinke krop; is het jodiumgebrek heel groot, dan komt schildklierweefsel waarschijnlijk niet of nauwelijks tot ontwikkeling. Overigens zijn er bij de geboorte geen duidelijke afwijkingen te zien. Na het eerste levensjaar blijkt de ontwikkeling abnormaal te verlopen: het kind toont weinig belangstelling, is traag, leert laat zitten, lopen en spreken, de tanden breken niet door op de normale tijd enz. Met toenemende leeftijd worden de afwijkingen duidelijker. Kort na de late puberteit houdt de ontwikkeling op. De volwassen cretin is een dwerg (lengte 90-150 cm) met een relatief lange romp en een betrekkelijk groot hoofd. De neuswortel is breed en ingezonken, de tong groot, de huid droog en rimpelig, de lippen zijn dik. De geslachtsorganen ontwikkelen zich traag, de fontanellen en epiphysaire lijnen van het skelet sluiten zich veel te laat. Alle cretins blijven achter in geestelijke ontwikkeling, doch in verschillende mate. De sterkste graad van cretinisme gaat gepaard met volslagen idiotie en doofstomheid. Bij lichte graden is enige intellectuele ontwikkeling (lezen en schrijven) vaak wel te bereiken; zulke cretins kunnen eenvoudige handenarbeid verrichten, in de maatschappij verkeren, trouwen en kinderen krijgen. Deze mensen zijn dikwijls grappig, goed gehumeurd, zij denken weinig aan de toekomst, hebben weinig zorgen. Onder gunstige omstandigheden kunnen zij een vrij hoge leeftijd bereiken, maar zgn. volkomen cretins worden niet oud.
De behandeling met schildklierpraeparaten heeft slechts op jeugdige leeftijd enige kans op succes; later wordt zij meestal slecht verdragen (onrust, ongeremde handelingen). Belangrijk zijn maatregelen van opvoedkundige en algemeen-hygiënische aard. Het endemisch cretinisme is, evenals het endemisch struma, te voorkomen door te zorgen dat de zwangere vrouwen voldoende jodium krijgen (0,1 tot 0,2 mg per dag). In Zwitserland en Oostenrijk heeft men goede resultaten bereikt door aan het keukenzout jodium toe te voegen (5 mg per kg zout).
In Nederland is endemisch cretinisme, althans in duidelijke mate, zeldzaam maar endemisch struma komt hier en daar voor (rivierkleigebieden,Z. O.-Friesland, Drenthe); in sommige plaatsen (bijv. Culemborg, Kampen) is de strumafrequentie zeer verminderd sinds men joodkali heeft toegevoegd aan het leidingwater.
b. Sporadisch cretinisme = congenitaal of infantiel myxoedeem. Dit gelijkt in verschijningsvorm veel op het endemische (echte) cretinisme, maar de ontstaanswijze is anders. Het berust niet op jodiumgebrek maar op het ontbreken of onontwikkeld blijven van de schildklieraanleg of op een te gronde gaan van het schildklierweefsel voor de geboorte of in de eerste levensjaren. Er is dan ook geen struma. De behandeling met schildklierpraeparaten doet wonderen mits men er vroeg genoeg mee begint en haar geregeld voortzet. Dan kan de lichamelijke ontwikkeling in nagenoeg normale banen worden geleid, maar geestelijk blijven meestal defecten bestaan. Hoe verder de ontwikkeling is voortgeschreden voordat de behandeling begint, hoe minder er van is te verwachten. Vandaar het belang van een vroege herkenning. Tot de eerste verschijnselen behoren vetzucht, trage ontwikkeling en een min of meer stompzinnige gelaatsuitdrukking met dikke oogleden en smalle lidspleten (varkensogen). Kinderen met congenitaal of infantiel myxoedeem zouden slechter geluimd en vernielzuchtiger zijn dan echte cretins; hun uiterlijk is afstotender, obstipatie veelvuldiger en sterker. Terwijl sommigen deze verschillen tussen endemisch en sporadisch cretinisme niet erkennen, vinden andere onderzoekers er aanleiding in voor het vermoeden, dat jodiumgebrek in vroege ontwikkelingsstadia niet alleen via de schildklier zijn schadelijke invloed doet gelden, doch ook rechtstreeks de ontwikkeling van andere organen en weefsels (o.a. zenuwstelsel) belemmert.
DR H. J. VIERSMA
Lit.: P. Formijne, Ziekten van de schildklier (Amsterdam 1946) ; A. P. Cawadias, Clinical endocrinology and constitutional medicine (London 1947) ; F.
Pasma, Een studie over de endemische struma en haar gevolgen in de Z.O.-hoek van Friesland. Geneesk. Bladen 4de reeks IX/X (1948).