Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Cornelis Jan KELK

betekenis & definitie

Nederlands schrijver (Amsterdam 28 Aug. 1901), studeerde letteren en economie te Amsterdam, is aanvankelijk in de boekhandel werkzaam geweest en als adjunctsecretaris van de Ned. Boekverkopersbond en redacteur van De Boekverkooper. Van 1934 tot Wereldoorlog II was hij in Zuid-Frankrijk gevestigd.

Thans is hij verbonden aan De Groene Amsterdammer. Op letterkundig gebied debuteerde hij in 1917 met lyriek in Het Getij; ook schreef hij romans en toneelwerken, bovendien publiceerde hij vele vertalingen; in de jaren 1924-1928 maakte hij deel uit van de redactie van De Vrije Bladen, 1945-1949 van Ad Interim. In zijn oudste werk legt hij een voorkeur voor het groteske aan de dag, die men later getemperd en gerijpt in zijn romans als een met humor gepaarde levenslust en levensliefde terugvindt, waardoorheen ook de weemoed om het betrekkelijke en vergankelijke van het aardse speelt. Na 1930 is een, slechts door Wereldoorlog II onderbroken, reeks van gaarne gelezen romans gevolgd, o.w. enkele historische. Daarnaast is vermeldenswaard zijn beschrijvende bloemlezing De Ned. Poëzie (2 dln, 1948).Bibl.: Lyriek: Lampions in den wind (samen met F. Chasalle, 1921); Katrijn, een Jan Klaassenspel (1928); Spelevaart (1931); Egel en Faun (1947). Proza: Jan Steen (1932); Baccarat (1934); Variatie op het thema vrouw (1935); de Dans van jonge voeten (i935); Een kind van Uncle Sam (1936); Bloem onder menschen (i937); De vos en zijn staart (1939); Reis door de wolken (1940); Judaspenningen en pauweveren (1946). Dramatisch: De zonde van Pierrot (onder pseud. Thomas Beker, 1920). Samen met F. Chasalle: De terugkeer van Don Juan (1924); De parasieten (1930); Harlekijn (1932); Een huwelijk, dat af-en aanging (1933); Het kanon (1934). Bloemlezingen: Nieuwste Dichtkunst (1934); Middelnederlandsche lyriek (1934); Moderne Lyriek (samen met Halbo C. Kool, 1935). Voorts: nieuwe uitgave der Gedichten van den Schoolmeester (51940) en vertalingen (o.a. Jarry’s Ubu roi, samen met F. Chasalle en E. Vergé, 1922), bewerking van Schiller’s Wilhelm Teil voor marionetten (1935). L it. critiek: Rondom tien gestalten (1938); De Ned. Poëzie (1949).

< >