Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Achterlijke kinderen

betekenis & definitie

zijn zij, die in geestelijke ontwikkeling bij kinderen van dezelfde leeftijd ten achter zijn. Deze achterlijkheid berust op een aangeboren of verkregen functiestoring van het centrale zenuwstelsel, maar zij kan ook ontstaan, wanneer het kind in slechte omstandigheden heeft verkeerd, verwaarloosd is, de geestelijke omgang met andere kinderen heeft gemist en het gewone onderwijs niet heeft kunnen volgen.

Lichaamsgebreken als doofheid of slecht zien kunnen een oorzaak zijn van achterlijkheid, wanneer het kind niet het bijzondere onderricht heeft genoten, waardoor de nadelen van deze doofheid of van het slechte zien grotendeels kunnen worden ondervangen. Meestal is de achterlijkheid evenwel het gevolg van een aandoening van het centrale zenuwstelsel. Deze aandoening kan aangeboren zijn en in sommige gevallen kan men zelfs vaststellen, dat zij erfelijk is. De aangeboren vormen zijn zeer verschillend van betekenis. Meestal is de achterlijkheid in geestelijke ontwikkeling groot, maar er zijn vormen, vooral de mongoloïde vormen, waarbij de kinderen zich nog redelijk wel leren redden in het leven, zonder ooit normaal te kunnen worden. De oorzaak dezer aangeboren vormen is onbekend. De verkregen vormen van achterlijkheid berusten op verschillende laesies of ziekten van de hersenen. Men schrijft een vrij groot aantal tegenwoordig toe aan hersenbloedingen tijdens de geboorte, die het gevolg zijn van een moeilijke bevalling (kunstverlossing), maar ook kunnen ontstaan als de geboorte gemakkelijk was. Vooral bij te vroeg geboren kinderen zouden deze hersenbloedingen eerder optreden. Andere oorzaken zijn doorgemaakte encephalitis of meningitis. De invloed dezer ziekten is zeer verschillend. Soms genezen zij zonder enig spoor na te laten, in andere gevallen is volledig herstel niet mogelijk en is de achterlijkheid één der meest gevreesde restanten. Ook syphilis kan de oorzaak zijn. Men onderscheidt de achterlijkheid naar de ernst in idiotie, imbecillitas en debilitas. Bij de idioten is de achterstand in geestelijke — soms ook lichamelijke — ontwikkeling zó groot, dat zij hun leven lang hulpbehoevend blijven. Voor hen is om de grote storing, die hun verblijf in een gezin geeft, verpleging in een inrichting meestal aangewezen. Genezing is bij hen niet te verwachten, enige verbetering is wel mogelijk, maar de achterstand wordt bij het ouder worden toch steeds groter en duidelijker. Voor de imbecillitas daarentegen is van bijzonder onderwijs en opvoeding veel te verwachten. Zij zijn het, die de scholen voor Buitengewoon lager onderwijs — thans in alle grote steden sinds de wet op het Lager Onderwijs aanwezig — kunnen bezoeken. Tot de achterlijken rekende men vroeger ook kinderen met normale, soms in bepaalde opzichten zelfs uitmuntende intelligentie, die echter in moreel opzicht tekort schieten. Zij kunnen hun aandacht niet bepalen, zich niet concentreren, zij zijn wispelturig, kennen geen gevoel van verantwoordelijkheid. Tegenwoordig rekent men deze kinderen tot de Psychopathen. Tot hen behoren ook de kinderen, die vroeg bij den kinderrechter terechtkomen. Door goede leiding en opvoeding komt van deze kinderen nog dikwijls veel terecht. Het is vaak moeilijk te beslissen, of deze leiding en opvoeding aan de ouders kunnen worden overgelaten, die vaak alle inzicht in het abnormale hunner kinderen missen, of dat men beter doet hen in gestichten of in vreemde gezinnen te doen opgroeien. In alle geval verdienen hun opvoeding en ontwikkeling geleid te worden door iemand, die van deze kinderen speciale studie heeft gemaakt.Pseudo-achterlijkheid is het verschijnsel dat zich voordoet als leerstoornissen tengevolge van neurotische verwikkelingen. Deze gevallen zijn uiterst zeldzaam.

Ten slotte zij er op gewezen, dat de geestelijke achterstand weliswaar het meest op de voorgrond tredende en het makkelijkst meetbare verschijnsel is, maar dat de achterlijkheid bijna alle psychische functies betreft: de motorische begaafdheid, de affectiviteit en de uitdrukkingsmogelijkheden daarvan.

PROF. DR E. GORTER;

PROF. DR H. C. RÜMKE

Lit.: Ziehen, Die Erkennung des Schwachsinns im Kindesalter (2de druk, Berlin 1913); H. van der Hoeven Jr, Psychiatrie, III, (2de druk, Rotterdam 1930) blz. 115; Rombouts, Psychiatrische onderzoekingsmethoden (Leiden 1922); Roels en Van der Spek, Handleiding voor het psychologisch onderzoek op de school (2de druk, ’s-Hertogenbosch 1930); Oort, Proeven over verstandelijke ontwikkeling op Leidsche scholen (Leiden 1922).