Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP

betekenis & definitie

is volgens art. 19 W.v.K. een vennootschap of maatschap, aangegaan tussen een of meer hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennoten en een of meer andere personen als geldschieters; hiernaar heet zij ook wel vennootschap bij wijze van geldschieting, terwijl men eveneens spreekt van een vennootschap en commandite. De voor het geheel aansprakelijke vennoten zijn zij, die het in de c.v. uitgeoefende bedrijf beheren en daarbij namens haar naar buiten optreden ; men noemt hen beherende vennoten of complementarissen en plaatst hen tegenover degenen, die slechts met een beperkt bedrag in de zaak deelnemen en aldus hierin nooit meer dan dit bedrag kunnen verliezen en die men commanditaire vennoten of commanditarissen noemt.

Deze laatsten gelijken op gelduitleners, die zich een aandeel bedingen in de winst, die de lener maakt, doch zij verschillen hiervan daarin, dat zij geen recht op terugbetaling kunnen doen gelden, wanneer bij het einde der vennootschap het door hen ingebrachte daarin verloren blijkt te zijn geraakt.Over deze commanditaire vennootschap bestaat naar het geldende recht veel verschil van mening. Enerzijds beschouwt men haar als niet meer dan een overeenkomst van geldlening met de zoëven vermelde bijzonderheid; anderzijds ziet men haar als een bijzondere vorm van een vennootschap onder firma, die zich van de hoofdvorm onderscheidt door de beperkte aansprakelijkheid van de commanditaris. In de eerste opvatting beperkt de commanditaire betrekking zich tot de verhouding tussen de beherende vennoot en de commanditaris; derden raakt zij niet en er wordt tegenover hen niet van gerept. De commanditaire vennootschap is dan enkel een stille.

In de andere opvatting vertoont zij zich naar buiten met een afzonderlijk firmavermogen; men spreekt dan van een openbare commanditaire vennootschap, die men soms zelfs rechtspersoonlijkheid toekent. Tussen deze twee uitersten liggen nog andere zienswijzen, die dikwijls rekening houden met de mogelijkheid van beide vormen. De rechtspraak van de Hoge Raad blijft het dichtst bij de eerste opvatting; hij heeft in een veel besproken arrest van 4 Jan. 1937 (N. J. 1937 no 586) aangenomen, dat een commanditaire vennootschap met één beherend vennoot niet leidt tot een van diens niet in de zaak gestoken vermogen afgescheiden maatschapsvermogen, waarover hij in zijn beschikkingsrecht beperkt zou kunnen zijn en dat hem niet in zijn geheel in ongerepte eigendom zou toebehoren.

Zijn er meer dan één beherende vennoten, dan bestaat er tussen hen een vennootschap onder firma (art. 19 W.v.K.) met alle gevolgen van dien.

In de handelsregisterwet staat bepaald, dat omtrent de commanditaire vennootschap hetzelfde moet worden opgegeven als omtrent de vennootschap onder firma met dien verstande, dat aangaande de commanditarissen alleen hun aantal, hun nationaliteit en het land hunner inwoning moeten worden vermeld benevens het bedrag der gelden, dat zij gezamenlijk hebben ingebracht; niet dus hun namen, woonplaatsen, geboorteplaatsen en afzonderlijke inbreng. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag, dat derden met de openbaar gemaakte gegevens iets te maken kunnen hebben,doch dat hun de persoonlijkheden der stille vennoten niet raken. Hun namen mogen in de naam der commanditaire vennootschap niet voorkomen en zij mogen geen daden van beheer verrichten of in de zaken der vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht van een volmacht (art. 20 W.v.K.). Overtreden zij een van deze verboden, dan worden zij wegens alle schulden en verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk (art. 21 W.v.K.).

Van de rechtsvorm der commanditaire vennootschap is lange tijd weinig gebruik gemaakt. Belastingmaatregelen hebben de laatste tien jaren de belangstelling in haar sterk doen toenemen. Enige „besluiten” in de bezettingstijd genomen door de „secretarissen-generaal” van enige departementen uit kracht van de bevoegdheid, hun door de Duitse rijkscommissaris toegekend, hebben het gebruik van de commanditaire vennootschapsvorm sterk bevorderd; t.w.: het besluit van 4 Aug. 1941 no 172 (het zgn. „liquidatiebesluit 1941”), dat van 9 Juni 1942 no 63 (het zgn. „overdrachtsbesluit 1942”) en dat van 9 Juni 1942 no 64 (het zgn. „overgangsbesluit commanditaire vennootschappen”) . Vele naamloze vennootschappen werden als gevolg hiervan in commanditaire omgezet. Deze besluiten komen voor op lijst B, bedoeld in art. 17 van het K.B. van 17 Sept. 1944, Stbl.

E 93 (het zgn. „besluit bezettingsmaatregelen”), en behoren dus tot die regelingen, uitgevaardigd vanwege de bezetter, die naar gelang van de ontruiming van Nederlands grondgebied door de vijand in het bevrijde gebied buiten werking zijn getreden, zodat zij thans geen toepassing meer kunnen vinden.

Als een bijzondere tot de naamloze vennootschap naderende vorm der commanditaire vennootschap is in latere jaren opgekomen de commanditaire vennootschap op aandelen. Zij is niet opgericht als een naamloze vennootschap en de regelen hieromtrent zijn dus niet op haar van toepassing; zij is een commanditaire vennootschap met een of meer beherende, onbeperkt aansprakelijke vennoten. Doch haar bij wijze van geldschieting aangetrokken kapitaal is in aandelen verdeeld en aldus geplaatst en deze aandelen zijn voor overdracht vatbaar; door middel van een overdrachtsacte, die ten aanzien van de vennootschap gevolg heeft, nadat zij haar is betekend of zij de overdracht schriftelijk heeft aangenomen of erkend, wanneer de aandelen op naam staan, en door middel van overgave van het desbetreffende papier, als zij aan toonder luiden (art. 668 B.W.). De commanditaire vennootschap op aandelen wordt in het W.v.K. niet geregeld; doch de handelsregisterwet noemt haar en geeft aan wat omtrent haar in het handelsregister moet worden vermeld (art. 7).

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: Een heldere, bondige samenvatting van de c.v. naar geldend recht volgens de gangbare opvattingen vindt men in het praeadvies van G. de Grooth aan de Ned. Juristenvereniging van 1942 (H. N. J.

V. 1942,1, blz. 119-136). Een uitnemende verhandeling over haar behelst het proefschrift van F. J. F.

M. Duynstee, Commanditaire Vraagstukken (1940), doch de hierin verdedigde opvattingen zijn dikwijls geen gemeengoed. Verder Molengraaff, Leidraad bij de beoefening van het Ned. Handelsrecht (8ste dr.; op dit punt bewerkt door G.

W. Star Busmann), met lit. en jurispr.

< >