L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ranunculaceeèn. Het telt ongeveer 170 soorten in de gematigde zones der gehele aarde, meer of minder giftige kruiden of klimmende struiken met tegenoverstaande enkelvoudige of gevinde bladeren, welker stelen de eigenschap hebben, zich om allerlei voorwerpen te kunnen kronkelen; waardoor de planten kunnen klimmen. De bloemen vertonen meestal slechts een gekleurde 4-bladige kelk en geen kroon, en verder veel meeldraden en veel stampers uit één vruchtblad met één zaadknop, die tot dopvruchtjes worden met een blijvende, dikwijls veervormig wordende stijl.
In Nederland komt van dit geslacht voor: C. vitalba L., de zgn. Bosrank, een mooie klimplant met min of meer houtige stengel en oneven gevinde bladeren. De vrij kleine witte bloemen staan in losse pluimen in de bladoksels of aan het einde der takken. De kelkbladen zijn aan beide kanten viltig behaard, de kroon ontbreekt. De stijl groeit hier uit tot een prachtige vruchtpluis, met het oog op de verspreiding van het zaad door de wind.
Het is een bosplant van zuidelijk Europa, die in Nederland vooral in Zuid-Limburg en het oostelijke deel van het fluviatiële district gevonden wordt. Een aantal soorten en bastaarden van dit geslacht ziet men als sierplant in onze tuinen. Genoemd mogen worden: C. viticella L., de zgn. Italiaanse Clematis, uit Zuid-Europa, met enkel- tot dubbelgevinde bladeren, alleenstaande, langgesteelde, tot 6 cm brede violette bloemen en ongebaarde vruchtjes; C. jackmanii Th.
Moore, een bastaard van C. viticella met de sterkbehaarde, zeer grootbloemige, Chinese soort C. lanuginosa Lindl. et Paxt., eveneens met alleenstaande grote bloemen, waaraan men meest 5-8 blauwe, tot 6 cm lange kelkbladen opmerkt, en met geveerde, maar ook wel 3-tallige of enkelvoudige bladeren; C. virginiana L., uit Florida, met 3-tallige bladeren, witte, welriekende bloemen in trossen en gebaarde vruchtjes; C. flammula L., uit Zuid-Europa, met dubbelgevinde bladeren, eveneens met gebaarde vruchten en pluimvormige bloeiwijzen; C. recta L., een voorbeeld van een rechtopstaande, kruidachtige soort, in blad en bloeiwijze op C. vitalba gelijkend, uit het warme Z. van Europa doordringend tot in Zwitserland en midden-Duitsland, vooral op droog grasland en rotsige kalkhoudende grond; C. integrifolia L., eveneens een rechtopstaande soort, met enkelvoudige, zittende bladeren, eindstandige, kruisvormige, donkerviolette (of witte) bloemen en langgebaarde vruchten, afkomstig van Zuid-Europa en West-Azië. Een sieraad der Alpenflora is C. alpina (L.) Miller, de enige klimplant der alpiene zone, ook Atragene alpina L. gedoopt, omdat hier binnen de 4 prachtig blauwe kelkbladen 10-12 kleine, witte, in honigblaadjes veranderde bloembladen worden opgemerkt. Ook deze soort, behalve in de Alpen te vinden in de Apennijnen, de Karpaten, Noord-Azië en Noord-Amerika, gaarne op kalk, heeft gevederde vruchtjes. Na een weinig dekken zijn de genoemde Clematis-soorten winterhard.
De vermeerdering geschiedt door zaaien, in potten of bakken, door afleggen, enten, enz.PROF. DR TH. J. STOMPS.