of indelingsstelsels is een in de taalkunde gebruikte term met betrekking tot de indeling der zelfstandige naamwoorden in formeel gekenmerkte groepen. Lange tijd heeft men gedacht, dat de zelfstandige naamwoorden in de Indo-Europese talen uitsluitend geclassificeerd waren op grond van het natuurlijke geslacht (sexe), zodat men is gaan spreken van mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden.
De studie van niet-Indo-Europese talen bracht aan het licht, dat er ook heel andere criteria bij de classificatie konden worden toegepast. In het Jaunde bijv., een bantoetaal, gesproken in het binnenland van Kameroen, worden zes klassen van nomina onderscheiden, die alle hun eigen prefixen (voorvoegsels) voor het enkel- en meervoud hebben. De eerste klasse, die als kern heeft namen van personen met hoge waardigheid (als: priester, bevelhebber), heeft voor het enkelvoud het prefix m-, n- of n’-, als kenteken, voor het meervoud be- of b'e-. De tweede klasse omvat namen die op grond van een bepaalde eigenschap zijn gegeven (zoals: verminkten, misdadigers) en heeft in het enkelvoud het prefix m-, n- of n’-, in het meervoud mi-. De derde klasse, omvattende o.a. de namen van personen van lage waardigheid (als: slaaf), wordt gekenmerkt door de prefixen e- : bi-, De vierde klasse, die der kleine zaken, wordt gekenmerkt door de prefixen o- : a-, De vijfde klasse, die o.a. vele dierennamen omvat, heeft voor het enkel-en meervoud de prefixen «-, m- en ng-. De zesde klasse heeft de prefixen a-, le-, d- : ma-. Deze classificatie berust op waarderingsverschillen, gelijk dat in vele primitieve talen het geval is. Ook de classificatie levend : levenloos berust er op (De Josselin de Jong). Durkheim wijst voor Australische talen ook op religieus-maatschappelijke criteria bij de classificatie. In andere talen schijnt de vorm der dingen de doorslag te geven.
DR B. VAN DEN BERG
Lit.: E. Durkheim, Les Formes Elémentaires de la Vie religieuse. Le système totémique en Australië (Paris 1912); J. P.
B. de Josselin de Jong, De waardeeringsonderscheiding van „levend” en „levenloos” in het Indogermaansch vergeleken met hetzelfde verschijnsel in enkele Algonkin-talen (Leiden 1913); G. Royen O.F.M., Die nominalen Klassifikations-Systerne in den Sprachen der Erde: Anthropos 1929; D. Westermann, Nominalklassen in westafrikanischen Klassensprachen und in Bantusprachen: Mitteilungen des Seminars für Orientalische Sprachen XXXVIII (1935); J. Wils, De nominale klassificatie in de Airikaansche Negertalen (Nijmegen 1935) (vgl.
D. Wolfel in: Afrikanische Studiën, 1937); J. de Leeuwe, De onderscheiding „levend” en „levenloos” in de zgn. primitieve talen: Ned. Tdschr. v. d. Psychologie en haar grensgebieden (1946).