duidde in het oude Rome in de eerste plaats het staatsburgerschap aan, d.w.z. het behoren tot de Romeinse gemeenschap en de daarmede samenhangende rechtspositie volgens het Romeinse Jus civile. Al naar dit de persoonlijke verhoudingen regelt of wel betrekking heeft op die van de gemeenschap, wordt het gesplitst in jus privatum en jus publicum, en op dezelfde wijze wordt de rechtspersoonlijkheid onderscheiden in privaatrechtelijke en gemeenrechtelijke. Het eerste houdt de bevoegdheid in, deel te nemen aan het Romeinse handelsverkeer, jus commercii, en deel uit te maken van het Romeinse familieleven, vnl., doch niet uitsluitend, om in zuiver Romeinse echt te leven, jus conubii (z conubium).
Het tweede omvat de bevoegdheid, invloed uit te oefenen op de gang der staatszaken door stemrecht in de comitia (volksvergadering) en aan de uitvoering der door dit lichaam genomen besluiten als ambtenaar deel te nemen, jus suffragii, jus honorum. Deze bevoegdheden vormen het begrip van de civitas; andere de civis toekomende rechten, vóór alles het jus provocationis, d.w.z. het recht om een beroep te doen op het volk i.z. de uitspraak van de ambtenaren met betrekking tot de doodstraf, werden door afzonderlijke wetten voor en na hieraan toegevoegd. Civis is ieder vrij man, die de civitas bezit; de vrije, die haar niet heeft, heet peregrinus; de onvrije, lijfeigene (servus), is noch civis, noch peregrinus, daar hij niet wordt beschouwd als een persoon, maar eenvoudig als een zaak.Civitas is echter ook de aanduiding van een staatkundige gemeenschap, hetzij deze, hetgeen bij de Grieken gewoonlijk het geval was en ook eeuwenlang voor Rome zelf gold, bestond uit een hoofdstad met haar gebied, of wel uit de bevolking van een landstreek zonder zulk een hoofdstad. Het woord betekent in het Latijn dan ook zeer vaak stad (vgl. Fr. cité en Eng. city, welke woorden er van zijn afgeleid).
Onder libera civitas verstond men, zoals de naam reeds aanduidt, oorspronkelijk een souvereine staat. Toen de Romeinse heerschappij zich echter over de gehele Oude Wereld begon uit te breiden, verkregen bevriende staten van de Romeinse senaat dikwijls het recht, als bijzondere onderscheiding de titel en de rang van een civitas libera te voeren en daardoor de openlijk erkende bevrijding van de Romeinse heerschappij.
Tegenwoordig wordt het woord civitas (nl. civitas academica) in universitaire kring ook nog gebruikt, hetzij ter aanduiding van het geheel der studenten, hetzij (civ. academica maxima) als het geheel van allen (curatoren, professoren, lectoren, wetenschappelijke staf, studenten en oud-studenten), die in enige relatie tot de universiteit staan.