is de naam van een muziekinstrument, tegenwoordig bestaande uit een platte klankkast met een rond of ovaal klankgat, bespannen met 29-42 snaren, waarvan er vijf, de zgn. melodiesnaren over een toets lopen, die door 29 banden chromatisch is verdeeld. De meest gebruikte (Beierse) stemming van de melodiesnaren is:
De andere snaren (bas- of begeleidingssnaren) zijn in kwarten omlaag resp. kwinten omhoog gestemd es bes f c g d a e enz. twee of driemaal de kwintencirkel rond. De snaren (ten dele darmsnaren, ten dele met zilverdraad omwikkelde snaren) worden met een plectrum getokkeld. Het instrument wordt plat op tafel gelegd met de snaren horizontaal voor de speler.
Als volksmuziekinstrument is het geliefd in de Alpen, doch ook elders — als in Holland — wordt het wel bij huismuziek gebruikt. De klank van het instrument is eentonig en spichtig. Bij uitzondering is het wel in concertmuziek toegepast zoals in de Alpensymphonie van Raff en de Geschichten aus dem Wienerwald van Johann Strauss.
Het instrument is in de 18de eeuw te voorschijn gekomen als een verbetering van het oude middeleuropese Scheitholt, nadat dit instrument eeuwenlang in vergetelheid was geraakt.
De hartvormige strijkcither bezit slechts 4 snaren. Dit instrument wordt in 3 vormen gebouwd: diskant-, alt- en bascither, de stemming hiervan is als bij viool, alt en violoncel, doch met een omgekeerde rangschikking van de snaren.
De cither (cister) uit de 16de en 17de eeuw was een soort gitaar en is later weer door dit instrument verdrongen.
Lit.: H. Kennedy, Die Zither in der Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft (1896) ; G. Sachs, Realiex. d. Musikinstrumente (1913).