is het verschijnsel, dat een plant naast chlorophyl andere kleurstoffen bevat, waarvan het absorptiemaximum juist is gelegen in dat deel van het spectrum, waaruit het licht, dat de plant bereikt, in hoofdzaak is samengesteld. Zo bezitten rode en blauwe wieren, die op grote diepte in de zee voorkomen (waar alleen nog maar groen en blauw licht beschikbaar is), bepaalde zgn. accessoire pigmenten, die in staat zijn dit groene en blauwe licht te absorberen.
De hierbij opgenomen lichtenergie kan dan aan het chlorophyl worden overgedragen, waardoor assimilatie bij dit groene en blauwe licht mogelijk wordt gemaakt.Dit verschijnsel kan berusten op een selecterende invloed van het milieu, daar planten die niet tot absorptie van dit licht in staat zijn hier uiteraard niet kunnen blijven leven (passieve adaptatie). Men heeft echter ook waargenomen, dat de hoeveelheid der in een plant aanwezige kleurstoffen zich kan wijzigen onder invloed van de spectrale samenstelling van het licht. Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat de vorming en de afbraak van de kleurstoffen in de cel verlopen onder invloed van de hoeveelheid licht, die door deze kleurstoffen geabsorbeerd wordt (actieve adaptatie).
Verwant hiermede is het verschijnsel der intensiteitsadaptatie. Hieronder verstaat men het verschijnsel, dat planten die in de schaduw leven, meer chlorophyl bevatten dan planten die aan het volle zonlicht zijn blootgesteld.