Frans dichter (Vire, Normandie, 4 Nov. 1769 Burey, Eure, 2 Dec. 1833), week met het uitbreken der Revolutie uit, nam deel aan twee veldtochten in het leger der uitgewekenen, vertoefde in Nederland, te Hamburg, waar hij betrekkingen aanknoopte met Klopstock en Rivarol, en in Zwitserland, keerde in 1799 naar Parijs terug, werd in 1812 inspecteur der academie van Caen en in 1830 inspecteur-generaal bij het onderwijs. Hij schreef een groot gedicht Génie de l’homme en Etudes poétiques (1820).
Bovendien publiceerde hij: Esprit de Rivarol (1808) en met F. J. M. Fayolle de volledige werken van A.
Rivarol (5 dln, 1808).Bibl.: Le génie de l’homme (1807; 4de dr. 1825); Etudes poétiques (1820). Œuvres complètes, met notice door Sainte Beuve (1864).
Lit.: Mme P. de S amie, A l’aube du romantisme: Chênedollé (1922); Idem, Extraits du journal de Ch. (1922).