is de naam van een, 12 soorten tellend, mediterraan plantengeslacht uit de familie der Valerianaceeën. Het onderscheidt zich door een gave, bij het bloeien binnenwaarts omgerolde en later tot een haarkroontje uitgroeiende kelkzoom, een 5-lobbige bloemkroon met een lange, aan de voet gespoorde buis, een enkele meeldraad en een 1-hokkig onderstandig
vruchtbeginsel met 1 zaadknop, dat tot een nootachtig vruchtje wordt. Van de soorten vermelden wij: C. angustifolius DC., met een onbehaarde, sterk vertakte stengel, lijnvormige, gaafrandige, onbehaarde bladeren en fraaie, rode of witte, tot rijke, eindstandige bloeiwijzen verenigde bloemen, reeds in Zwitserland te vinden; C. ruber DC., met een dergelijke stengel, ei- of lancetvormige bladeren en witte en rode bloemen met lange spoor in pluimvormig gegroepeerde bijschermen, een soort uit Zuid-Europa; en C. macrosiphon Boiss., met aan hun voet diep ingesneden bovenste bladeren en een spoor, korter dan het vruchtbeginsel, afkomstig uit Spanje. Deze schone sierplanten kan men ook in Nederland in de open lucht overwinteren, wanneer men ze een weinig met turfstrooisel bedekt.