ook acetylcellulose genaamd is een transparante stof, die zeer licht is, moeilijk aangetast wordt en gemakkelijk in allerlei vormen gebracht kan worden. Ook het cellulosenitraat (nitrocellulose) bezit deze eigenschappen, maar verschilt van het celluloseacetaat door zijn grote brandbaarheid, waardoor het in vele gevallen door het celluloseacetaat is vervangen.
Celluloseacetaat dient als grondstof voor rayon (kunstzijde) en verder voor het vervaardigen van dunne foliën, voor verpakkingsmateriaal, maar vooral voor de vervaardiging van films.
Ook als grondstof voor lakken is celluloseacetaat van betekenis geworden. O.a. wordt het gebruikt om cellophaan een beter uiterlijk en mindere vochtdoorlaatbaarheid te geven.
De fabricatie geschiedt door hout- of katoencellulose met azijnzuuranhydride te behandelen. Primair ontstond dan het cellulosetriacetaat, dat later gehydrolyseerd wordt tot verbindingen met een lager acetylgehalte, zgn. secundaire acetaten. Het primaire acetaat lost in chloroform op en zwelt op in aceton. Het omgekeerde is het geval bij de secundaire acetaten, die in aceton oplossen en het zijn de secundaire acetaten die men voor industriële doeleinden tracht te verkrijgen.
Daarvoor laat men de massa een tijd „rijpen” om de hydrolyse effectief te maken. Als katalysatoren dienen vnl. wateronttrekkende stoffen als: zwavelzuur, phosphorzuur, zinkchloride, de chloriden en oxychloriden van zwavel en phosphorus, dimethylsulfaat, e.d.
IR DR A. L. VAN SCHERPENBERG
Lit.: O. Faust, Celluloseverbindungen (Berlin 1938); D. Krüger, Zelluloseazetate (Dresden u. Leipzig 1933); E.
Ott, Cellulose and Cellulose derivatives (New York 1943); Ch. Dorée, The methods of Cellulose Chemistry (London 1947).