is nitrocellulose (pyroxyline), dat plastisch is gemaakt met behulp van kamfer en dat als grondstof dient voor vele artikelen, als kammen, ping-pong-ballen, veiligheidsglas enz. en ook als grondstof voor films. Uit de laatstgenoemde toepassing blijkt dat het een doorzichtige en kleurloze stof is, die echter door toevoeging van verf- en kleurstoffen een zeer gevarieerd uiterlijk kan verkrijgen.
Men kan er de tint en de glans van paarlen, jade, schildpad, hoorn en ivoor mee imiteren. Bij 80 gr. C. kan men celluloid in elke gewenste vorm brengen, die het bij afkoeling behoudt. In blokvorm laat het zich als hout bewerken.Tegenover de voortreffelijke eigenschappen van het celluloid staat echter het nadeel van zijn grote brandbaarheid. De nitrogroepen in de pyroxyline leveren de daarvoor nodige zuurstof, zodat het bij te hoge verhitting, zelfs bij afsluiting van de lucht, fel brandt (filmbranden zijn berucht). Men kan de brandbaarheid wat verminderen door toevoegen van bepaalde zouten, maar ook dan blijft het gevaarlijk materiaal. Daarom wordt de nitrocellulose zoveel mogelijk vervangen door acetylcellulose, dat met gelatinerende middelen (trykresylphosphaat) in „celIon” wordt omgezet, dat weker is dan celluloid, maar tevens duurder.
Het is ook veel minder brandbaar, maar eveneens minder elastisch dan celluloid en kan dit laatste daarom als grondstof voor de film niet vervangen.
De fabricage geschiedt door dinitrocellulose met 30-40 pct kamfer en voorts alkohol in verwarmbare kneedmachines te mengen, waarbij men dan tevens desgewenst verf- en kleurstoffen kan toevoegen. Daarna wordt het materiaal tussen walsen van alkohol en vervolgens in persen van ingesloten lucht bevrijd en in plaatvorm uitgewalst. In de laatste jaren heeft het belangrijke concurrenten in andere kunststoffen gevonden.
DR IR A. L. VAN SCHERPENBERG
Lit.: E. Ott, Cellulose and cellulose derivatives (New York 1943); G. Bonwitt, Das Celluloid und seine Ersatzstoffe (Berlin 1936).