beter cedernootolie te noemen, is een vette olie, die men perst uit de zaden van verschillende Coniferen, vooral Pinus cembra L. en verwante soorten, en ook uit enkele Abiës-, Cupressus- en Thuja-soorten. De olie wordt zowel in de Alpen als in de Karpathen gewonnen, doch vooral in Zuid-Siberië, waar P. cembra uitgebreide bossen vormt.
Het rendement bedraagt uit het gehele zaad, dat een sterk verhoute wand heeft, 15 pct, uit de kernen tot 50 pct. De olie is lichtgeel van kleur, zeer visceus, sterk drogend, aromatisch van geur en aangenaam van smaak. Ze lost in alkohol, koolwaterstof en benzol op, doch moeilijk koud; in petroleumaether, chloroform, aceton en amylalkohol, in alle verhoudingen, ook koud. Gebruik: zowel als spijsolie als voor vernisbereiding.
De zaden worden ook zo gegeten. Eigenschappen: s.g. 0,93, st.pt 20-21 gr. C., verzepingsgetal 188-193; joodgetal 156-159. De andere vette Coniferenoliën worden meestal alleen als brandolie en voor de vernisbereiding gebruikt, daar ze vaak een terpentijnachtige geur hebben.Lit.: Ubbelohde, Handb. der öle und Fette, Bd II1 (Leipzig I93z).