(Grieks, van kata-hedra, zetel) was oorspronkelijk een gemakkelijke zetel met leuning, later een erezetel van monumentale vormen, met armleuningen (solium, in het O. thronos), voor officiële personen, zo ook voor een bisschop. De monumentaliteit werd verhoogd door het plaatsen in een absis, zowel bij de Romeinen als in de Oudchristelijke basilieken.
Cathedra was ook de term voor het bisschoppelijk ambt zelf (thans vervangen door sedes). Allengs betekende cathedra leerstoel of katheder; vandaar ook de benaming ecclesia cathedralis (kathedrale kerk of kathedraal) voor de hoofdkerk, waar de monumentale bisschopsstoel staat of stond. Men zegt bijv. kathedraal van Antwerpen, omdat daar een bisschopszetel geweest is. De voornaamste cathedra voor de R.K. is natuurlijk die van de bisschop van Rome, door hem erkend als episcopus episcoporum (= bisschop der bisschoppen). Ex cathedra, van de zetel af, duidt aan een onfeilbare uitspraak van de paus (Conc. Vaticaan: 1870, 4de zitting).
Voorwaarden daartoe zijn: dat hij spreekt1. als Hoofd der Kerk, dus krachtens zijn hoogste apostolisch gezag,
2. als herder en leraar van alle Christenen,
3. over zaken die geloof en zeden betreffen,
4. met de bedoeling de gehele Kerk te binden
(cf. Denzinger, Enchiridion, no 1839).
Reeds in de 4de eeuw was er te Rome sprake van een Natale Petride Cathedra, d.i. feest (letterlijk: geboortefeest) van S. Petrus’ stoel. Meende men toen de zetel te bezitten, van waaruit hij de eerste gelovigen had onderricht of was die stoel enkel een symbool van zijn waardigheid? Hoe dit zij, in de 5de eeuw is er sprake van twee cathedra’s: die van de Via Nomentana en die van het Vaticaan; de pausen schijnen het cathedra-feest niet te bevorderen. Het werd in de 4de eeuw op 22 Febr. gevierd ter vervanging van een heidens volksfeest, dat moeilijk op een andere wijze kon uitgeroeid.
Doch in Gallië nam men als datum 18 Jan., waarschijnlijk om in de Vastentijd geen feestdagen te moeten vieren. In 1558 schreef paus Paulus IV voor, dat men op 18 Jan. zou vieren de Cathedra S. Petri qui primum Romae sedit, de stoel van de H. Petrus die het eerst te Rome bisschop was.
Intussen bleef bij het Romeinse volk het 22 Febr.-feest voortleven. Daar Petrus ook te Antiochië verblijf gehouden heeft, heette dat feest ten slotte: Sint Petrus’ stoel te Antiochië.
Lit.: Daremberg en Saglio, Dict. des antiq. gr. et rom.: Cathedra; Leclercq, Dict. d’Arch. et de Liturg.: Chaire; Eisenhofer, Handb. d. Liturgik, I, 376 vgg.; Idem, ibid. I, 603 vgg.
De cathedra, als bisschopszetel, is in de regel een houten of stenen, vaak door een baldakijn bekroonde zetel, met arm- en rugleuning. De uit de catacomben afkomstige tufstenen, met marmer bedekte zetels, blijken geen bisschopszetels te zijn, waarvoor zij vroeger gehouden werden. De cathedra bevond zich in de Oudchristelijke basilica geheel achter in de absis, in het midden vaak in een nis, en voorzien van enige treden. Toch kent men ongeveer terzelfder tijd verplaatsbare cathedrae, in vorm niet ongelijk aan de Romeinse senatorenzetel.
De buitenzijden werden reeds vroeg met versieringen in reliëf voorzien (fraaiste voorbeeld: zetel van bisschop Maximinianus te Ravenna, gesneden ivoorplaten). Later maakt de leunstoel vaak plaats voor een kleine, oorspronkelijk als vouwstoel (faldistorium) vervaardigde stoel (bij liturgische plechtigheden), en verdwijnt, ook bij de meer zetelvormige cathedra, het baldakijn. Oude zetels zijn vaak rijk versierd en rusten op leeuwen, olifanten en andere figuren, meestal met symbolische zin.
Lit.: Rohault de Fleury, La messe II (Paris 1883, 147 vlg.); Joseph Braun, in Reallex. z. dtschen Kunstgesch. II (Stuttgart 1939» 808 vlg.).