Nederlands schilder van Duitse afkomst (Heidelberg 1639 - ’s-Gravenhage 15 Jan. 1684), kwam met zijn moeder op jeugdige leeftijd naar Deventer, waar hij ca 1654 in de leer kwam bij Terborch. Hij schilderde genre-stukken en mythologische voorstellingen en van ca 1665 af ook portretten in Franse trant, wat geïdealiseerd en voorzien van een rijke stoffering, met achtergronden van parken en fonteinen.
Zijn kleur is warm en helder van toon. Door een teveel aan opdrachten boette zijn later werk in aan persoonlijkheid. Als jonge man woonde hij (1659-’61) in Bordeaux, doch keerde wegens geloofsvervolgingen weer naar Holland terug, werd in 1662 lid van het gilde in ’s-Gravenhage en verwierf aldaar in 1668 het burgerrecht.Van zijn kinderen onderscheidde Constantin (ged. ’s-Gravenhage 16 Dec. 1668 - begr. 27 Mrt 1723) zich als portretschilder; diens werk lijkt zo zeer op dat van zijn vader, dat het er dikwijls nauwelijks van te onderscheiden is. Theodorus (Bordeaux 1661 - Hulst 1732), genaamd de Franse Netscher, werkte in Parijs (1679-’99), ’s-Gravenhage en Londen en keerde ten slotte naar Holland terug. Behalve portretten, wat groter van formaat dan die van zijn vader, schilderde hij ook vruchtenstillevens.
Lit.: G. Hofstede de Groot, Beschreibendes u. kritisches Verzeichnis der Werke d. holl. Maler V (1912), blz. 155 e.v.