of Copernicia cerifera Mart. (syn. Corypha cerifera L.) behoort tot de fam. der Palmeeën en hoort thuis in Brazilië, in streken met droog klimaat, doch op vochtige plekken, o.a. in de provincies Ceara en in de staat Rio Grande del Norte. De palm maakt een ca 12 m hoge stam, die 30-45 cm omvang heeft en dicht bezet is met schubvormige bladlittekens en vormt een kroon van diep, waaiervormig gespleten bladeren, die in jeugdige toestand aan beide zijden bedekt zijn met een geelachtig of askleurig, poederachtig stof, met een wasachtige geur, de zgn. carnaubawas. De boom levert vruchten, die in groene staat eetbaar zijn en in tijden van nood door het vee gegeten worden.
De vrucht is kogelvormig, 2,5 cm lang en 2 cm breed. De vruchtwand bestaat uit een zwartbruine, glanzende, leerachtige, 1 mm dikke buitenlaag, een 2 mm dik, vezelig, doch aangenaam smakend vruchtvlees en ten slotte een 1 mm dik, sterk verhout endocarp. Het zaad is wit, bijna ivoorhard en omgeven door een lichtbruine zaadhuid, en toont op doorsnee een duidelijk gerumineerd endosperm. Na aetherextractie verkrijgt men 13,65 pct groenachtig wit, bij kamertemp. nog vast vet, het carnaubavet.
Carnaubawas is het belangrijkste product van de palm. De was is aan de bovenzijde der bladeren sterker ontwikkeld dan aan de onderzijde en bestaat uit 5 mm lange schubben, die de afdruk der epidermis en der stomata vertonen; alle cellen doen dus aan de wasvorming mee. Onder het microscoop gezien, blijkt elke schub uit een groot aantal cylindrische staafjes te bestaan. Men oogst de was, door van Sept.-Mrt, tweemaal per maand, de niet al te jonge doch nog niet geheel ontplooide bladeren met een aan een lange staaf bevestigd sikkelvormig mes af te snijden.
Men spreidt de bladeren op matten op de grond uit en laat ze gedurende twee of drie dagen in de zon drogen. Daarna bevrijdt men ze door slaan met knuppels of door schaven van de was. Men smelt deze meestal in kokend water en neemt ze daarna van de oppervlakte af en laat ze in vormen stollen. Een boom levert ca 1,5 kg was.
Deze komt in ongeveer vuistgrote stukken in de handel, is geel tot donkergrijs van kleur en, indien te heet gesmolten, glazig en poreus; de was is bros en de geur zwak. In organische oplosmiddelen is ze bij kamertemperatuur moeilijk oplosbaar, doch uit hete alkohol en aether scheidt ze zich als een kristallijne massa af. Het sm.pt is 83-85 gr. C., s.g. 0,9900,998, zuurget. 4-8, verzepingsget. 74-95, joodget. 5-13.
Men bleekt de was door ze te mengen met paraffine en gedeeltelijk te verzepen, waardoor de kleurstoffen in de zeep overgaan. Gebruik: als hardend bestanddeel voor verschillende wasproducten o.a. in de kaarsenindustrie, daar de kaarsen dan een hoger sm.pt krijgen en bij het politoeren meer glans. Voorts o.a. voor de bereiding van gramofoonplaten, schoencrèmes en boenwas. Samenstelling: cerotinezure myrecylester, vrij cerotinezuur, carnaubazuur, vrije hoogmoleculaire alkoholen en een koolwaterstof met sm.pt 60 gr.
C.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Lewkowitsch, Chemical Technology and analysis of oils, fats and waxes. Vol. II (1914); Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches II (Jena 1928); Ubbelohde, Handb. der Öle und Fette I (Jena 1931).