L. is de naam van een plantengeslacht, dat behoort tot de familie der Palmen. Het onderscheidt zich door een terminale, vertakte bloeikolf, door verscheidene onvolkomen bloemscheden omsloten, door vrijwel ongesteelde, tweeslachtige bloemen met een 3-tandige kelk, 3 kroonbladeren, 6 meeldraden en 3 los samenhangende vruchtbladen met samengegroeide stijlen, die meestal slechts één éénzadige bes opleveren. De 8 soorten van dit geslacht groeien in het Indomaleise gebied.
De bekendste er van, C. umbraculifera L., de schaduwpalm of Indische gehang, op Ceylon Talipotpalm genoemd, bereikt een hoogte van 20 m en heeft waaiervormige bladeren, die 2 m lang en ruim dubbel zo breed zijn en als regenen zonneschermen, ook voor dakbedekking, worden gebruikt. Ook schrijven de Singalezen daarop hun gewijde overleveringen. Het merg van de stam geeft sago en uit de top weet men, na afsnijden van de jonge bloeiwijze, een suikerhoudend sap te winnen. Van de bladeren vervaardigt men matten, zakken, hoeden, enz.
De zaden zijn bijna zo hard als ivoor en worden gebruikt voor het maken van knopen. In Ned.-Indië heeft men de C. utan Lamk. (syn. C. Gebanga Bh), die op overeenkomstige wijze nuttig is voor de bevolking.