(Cambria is de Lat. naam voor Wales) is de oudste van de vijf perioden, waarin men meestal het palaeozoïsche hoofdtijdperk verdeelt. In Engeland, waar de gehele formatie in zee gevormd werd, kan men, op grond van de er in voorkomende fossielen, een duidelijke driedeling maken; de Olenellus-, Paradoxides- en Olenuslagen, aldus genoemd naar de voor deze lagen karakteristieke Trilobieten. Goed bekende Cambrische afzettingen komen voorts in Europa o.a. voor in het Scandinavisch bergland, in N.W.Schotland, Ierland, Bretagne, Ardennen, Zwarte Woud, Spanje, Sardinië, Bohemen.
Vooral echter in Noord-Amerika heeft het Cambrium een grote verspreiding. Ook daar kent men een driedeling, van onder naar boven: Georgien, Acadien en Potsdamien, die ongeveer overeenkomt met de Europese indeling. Ofschoon reeds in de onder de Cambrische gelegen Algonkische afzettingen fossielen gevonden zijn, blijft het Cambrium toch nog steeds de formatie, die de eerste duidelijke overblijfselen van planten en dieren geleverd heeft. Desalniettemin staat de rijkdom van de Cambrische fauna nog zeer ver achter bij die der bovenliggende Silurische formatie.
Ver overheersend boven de andere diergroepen waren de Trilobieten en de Brachiopoden. De eerste hadden een uit chitine bestaand pantser, de laatste een veelal uit hoornsubstantie bestaande schaal. De mogelijkheid moet niet buitengesloten worden, dat er ook reeds veel andere invertebrate diergroepen in groten getale in het Cambrium leefden, doch dat men van hen geen fossiele overblijfselen kent, doordat ze geen schaal hadden. Vertebraten leefden er waarschijnlijk nog niet.
De oudst bekende overblijfselen van de laagst ontwikkelde vertebraten, de vissen, komen pas in het Siluur voor. Ook de hogere planten waren nog niet aanwezig. Slechts van de wieren heeft men kunnen aantonen, dat ze reeds in het Cambrium voorkwamen.