zijn uitgestorven mariene schaaldieren (Crustaceeën), die in het Palaeozoïcum geleefd hebben en welker versteende overblijfselen dikwijls als gidsfossielen gebruikt worden. Zij kwamen vnl. in het eerste gedeelte van het Palaeozoïcum voor (Cambrium, Ordovicium, Siluur) en namen later (Devoon, Carboon) sterk in aantal af.
Zij danken hun naam aan het feit, dat bij de meeste er van het lichaam aan de rugzijde duidelijk in 3 delen is verdeeld door twee overlangse groeven, die van de voorrand van de kop tot aan de staart doorlopen. Ook in dwarse richting bestaat het lichaam uit 3 delen: de kop, die gewoonlijk door een stevig halfcirkelvormig of driehoekig schild wordt bedekt, het in meestal talrijke (2-42) geledingen (segmenten) verdeelde lijf (thorax) en de eveneens gelede staart (pygidium), waarvan de segmenten echter dikwijls tot één geheel aan elkaar gesmolten zijn. Het middelste gedeelte van de kop wordt glabella genoemd, de beide zijkanten heten de wangen. De meeste Trilobieten hebben goed ontwikkelde, samengestelde ogen. De grootte van de Trilobieten varieert van een paar millimeter tot ca 30 cm. Enkele bekende geslachten zijn o.a. de gidsfossielen uit de verschillende onderafdelingen van het Devoon: Olenellus, Paradoxides en Olenus.