L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Guttiferen. Het omvat een 8o-tal tropische, tweehuizige boomsoorten met tegenoverstaande, dikke, gaafrandige bladen. C. Inophyllum L., de Njamploeng, is een statige boom met zeer grote bladeren, die in het Z. van Hindostan en op de Oostindische Eilanden groeit, 30 m hoog wordend met een omvang van 4 m aan de voet.
De fraaie, welriekende, witte bloemen stelt men er zeer op prijs. De vrucht is roodachtig en heeft een wrang omhulsel, evenals de walnoot, maar de geelachtige kern is eerst zoet en wordt later zeer bitter. Uit de vruchten verkrijgt men een geelachtig sap, dat de naam draagt van tacamahacaolie. Uit de dikke, ruwe, donkere, van binnen roodachtige schors van de stam vloeit een gele, dik-vloeibare hars, bekend als het Oostindische tacamahaca. Het hout van de stam is hard en geschikt voor assen en raderen, scheepstimmerhout, planken, enz.Belangrijk zijn ook C. Tacamahaca Willd., een boom, die op de vorige gelijkt, op de eilanden Madagascar en Mauritius groeit en bij insnijding in de bast een donkergroen sap oplevert, dat onder de naam groene of Mariabalsem of Bourbonse tacamahaca bekend is, maar niet in Europa komt, alsmede C. Calaba Jacq., een Westindische boom, die 8 of 10 m hoog wordt en tot de grond met takken bezet is, zodat dit gewas uitstekend dienst doet voor hagen. Het levert evenzo bij insnijding een geurige balsem, de zgn. Calababalsem.
C. spectabile Willd. en C. pulcherrimum Wall. zijn de sieraden van menige grote oranjerie.